Joh 20: 19 - 29 Joh 20: 19 - 29
Context
Tot nu toe heeft de evangelist alleen de ontdekking van het lege graf verteld en de verschijning van de Opgestane Heer aan Maria van Magdala, op de eerste dag van de week. Daar blijft het niet bij. De evangelist besluit met te vertellen dat de Heer later die dag en de week erop ook aan de leerlingen en Tomas verschijnt. Daarna sluit hij zijn evangelie af. Wie er vervolgens nog een hoofdstuk 21 aan toevoegde, is een vraag die we bij de inleiding op Johannes bespreken.

Joh 20: 19 - 20
19 Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; uit angst voor de Joden hadden ze de deuren op slot gedaan. Jezus kwam in hun midden staan en zei: ‘Vrede zij met jullie!’ 20 Na deze woorden toonde Hij hun zijn handen en zijn zij. De leerlingen waren blij omdat ze de Heer zagen. (NBV21)
De leerlingen zijn die eerste dag nog steeds bij elkaar. Ze hebben zich terug getrokken op zichzelf. Ze zijn bang (Gr fobos) dat ze als vrienden van Jezus herkend zullen worden en vrezen voor hun leven. Hun veronderstelde vijand heet bij Johannes meestal ‘de Joden’, zo ook hier. Een generaliserende term die tot antisemitisme aanleiding heeft gegeven. De deuren hebben ze hermetisch dicht gedaan (perfectum). Het moet een flinke woning zijn geweest om de discipelen  gedurende Pesach en het feest van de Ongezuurde broden (al met al acht dagen) te kunnen bergen.

De gesloten deuren houden Jezus niet tegen. Hij zoekt hen op in hun zelfgekozen isolement en komt in hun midden staan. Na Maria verschijnt hij nu ook aan hen. Haar bericht eerder die dag dat Jezus leeft, blijkt te kloppen. De Opgestane verwijt hun niets. Geen woord over het drievoudige verraad van Petrus, hun afwezigheid bij zijn dood (Joh 19: 25) of hun angst voor de Joden. Hij komt in vrede, met goede bedoelingen. Zo groet hij hen. En om alle twijfel weg te nemen laat hij de wonden zien van de spijkers in zijn handen en de speer in zijn zij. Dat maakt hun duidelijk wie hij is. Ze herkennen hem direct, anders dan Maria in de tuin.
Maar het gaat om meer dan identificatie. Er zit ook een boodschap voor zijn discipelen in.
  • Zij en wij moeten weten, dat lijden omwille van het geloof je het leven kan kosten, maar ook dat het niet eindigt in de dood of een graf. Het geloofsleven is een eeuwig leven.
  • Zij en wij moeten weten, dat de Opgestane Heer nooit vergeet wat het is om mens te zijn. Hij draagt de tekenen van zijn lijden blijvend met zich mee. Een andere schrijver werkt dat verder uit: in Hebr lezen we over een hemelse Hogepriester die met onze zwakheden kan meevoelen (Hebr 4: 15). En Paulus blijft benadrukken dat we Gods kracht mogen verwachten als er een kruis is om te dragen (1 Kor 10: 13).
De reactie van de leerlingen op deze overweldigende gebeurtenis beschrijft de evangelist heel summier: ze hebben geen vragen of bedenkingen. Ze zijn alleen maar blij en verheugen zich. Maar ondertussen is dat wel een grote verandering tov het begin, toen ze alleen maar bang waren.

Joh 21: 21- 23
21 Nog eens zei Jezus: ‘Vrede zij met jullie! Zoals de Vader Mij heeft uitgezonden, zo zend Ik jullie uit.’ 22 Na deze woorden blies Hij over hen heen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest. 23 Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.’ (NBV21)

Opnieuw groet Jezus met vrede gevolgd door een rituele handeling in vier stappen
  • de aankondiging van wat er gaat gebeuren: De discipelen worden uitgezonden. Jezus was door zijn Vader uitgezonden (uit de hemelse heerlijkheid naar de kosmos, een gebroken wereld). Zo stuurt Jezus nu zijn leerlingen naar buiten: van het veilige isolement in de besloten kring van gelijkgezinden naar de wereld met zeer verschillende mensen om hen heen.
  • het blazen symboliseert de gave van de heilige Geest. Nu geen geluid als van een windvlaag enz (zoals in Hand 2, Pinksteren), maar de adem van de Opgestane.
    Adem, wind, geest ligt naar Joods besef dicht bij elkaar. In het Hebreeuws is er één woord voor: roeach.
    Gen 2: 7 vertelt dat de eerste mens uit het stof der aarde werd gemaakt en een levend wezen werd, toen God er zijn adem inblies. Hier blaast Jezus zijn leerlingen tot leven. Ze worden een nieuwe schepping, zoals Hij zelf dat is.
  • het bevel: De Opgestane laat zijn leerlingen geen keus. In de gebiedende wijs beveelt hij hun de heilige Geest te ontvangen. Ze mogen die niet weigeren.
    Er volgen geen bijzondere tekenen (als in Hand 2 - tongen van vuur) en ze ondergaan ook geen grote veranderingen (als in 1 Kor 13 - ontvangen van geestesgaven).
    Ze mogen / moeten nu geloven dat ze de Geest ontvangen hebben, dwz dat Christus voortaan als Geest hen in alles nabij is. Ihb bij de vervulling van de opdracht die ze nu krijgen, om te onderscheiden tussen zonde en niet-zonde.
  • de opdracht om zonden wel of niet te vergeven. Dit doet denken aan Mat 18: 15 – 181  Welke dingen moet je als toegestaan, en welke als verboden beschouwen? En als iemand verkeerde dingen heeft gedaan, moet je die persoon dan altijd vergeven? Of alleen als hij echt berouw heeft? En hoe zul je dat vaststellen?
    Niet toevallig staat het positieve voorop: vergeving. Dat is immers de boodschap die de discipelen vanaf nu aan de mensen moeten aanbieden.
    In de aanvulling Joh 21, lezen we hoe Petrus ondanks zijn drievoudige ontkenning bij Jezus te horen, genade ontving. Maar nu eerst gaat het met wat anders verder: Tomas en zijn twijfels. Heeft de evangelist dit gedeelte aan de paasverhalen toegevoegd, omdat in zijn tijd de vraag van Tomas steeds meer mensen begon bezig te houden?
Joh 20: 24
Een van de twaalf, Tomas (dat is Didymus, ‘tweeling’), was er niet bij toen Jezus kwam. 25 Toen de andere leerlingen hem vertelden: ‘Wij hebben de Heer gezien!’ zei hij: ‘Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven.’ (NBV21)
Tomas kunnen we beter niet de ongelovige Tomas noemen: hij wil maar al te graag geloven. Maar hij laat zich niet van alles op de mouw spelden. Dat is een gezonde instelling die christenen gerust van hem kunnen overnemen. Je kunt immers ook te goedgelovig zijn. Het andere uiterste is dat je zo vastzit in je eigen visie op God, het leven, de wereld en wat er mogelijk is, dat je je door niets meer laat verrassen. Tomas zit tussen beide posities in: je van alles laten wijsmaken – voor nieuwe dingen niet meer voor open staan. Tomas ontvangt geen kritiek op zijn bedenkingen. Dat hij twijfelt aan het lege graf en de verschijningen valt zeer te begrijpen:
  • Opstanding uit de dood gaat tegen de dagelijkse ervaring van alle mensen in. Niemand gelooft dat. Het wekt altijd weer bezwaar en spot op. (Hnd 17: 32)
  • Een gekruisigde geldt bovendien als een vervloekte (Deut 21: 23), als iemand die door God werd afgewezen. Een opstanding is al onvoorstelbaar, laat staan een gekruisigde die opstaat.
  • De opstanding is niet het herleven van een lijk, maar een nieuwe schepping: de Levende verschijnt in een nieuwe bestaanswijze naar lichaam en geest:
    • geestelijk: gesloten deuren vormen geen belemmering
    • lichamelijk: Tomas kan hem straks aanraken
    • en niet zo nieuw dat hij onherkenbaar is (wonden in hand en zij)
  • Deze eenheid van lichaam en geest is een belangrijk thema dat we in de bijbel al bij de schepping van Adam en Eva tegenkomen (Gen 2: 7). In de Joods-christelijke traditie hebben de geschapen dingen altijd een materiële basis. Een geest of ziel zonder lichaam is niet echt wat.
Joh 20: 26 - 29
26 Een week later waren de leerlingen weer bij elkaar en Tomas was er nu ook bij. Terwijl de deuren op slot zaten, kwam Jezus in hun midden staan. ‘Vrede zij met jullie!’ zei Hij, 27 en daarna richtte Hij zich tot Tomas: ‘Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’ 28 Tomas antwoordde: ‘Mijn Heer, mijn God!’ 29 Jezus zei tegen hem: ‘Omdat je Me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’ (NBV21)
De evangelist vertelt hoe het een week later verder gaat. Hij laat in het midden wat de leerlingen die week hebben gedaan.2
De overeenkomst met de eerste keer is groot: de discipelen bij elkaar, de deuren op slot, Jezus staande in hun midden, de vredegroet.
Dan richt hij zich tot Tomas. En precies de dingen waar Tomas om vroeg, gebeuren nu: Tomas moet (gebiedende wijs) met zijn vingers en hand de wonden aanraken. Maar dat is niet genoeg. Hij moet zijn ongeloof wegdoen en geloven.
Wat geloven? Allemaal ingewikkelde dingen over de schepping en God, over de bijbel, over doop en avondmaal, over van alles en nog wat? Het is veel eenvoudiger. Het is wat Tomas tot Jezus zegt: ‘Mijn Heer, mijn God’.
Dit is wat geloven in zijn kern is: Jezus aanspreken, en wel als
  • mijn Heer: dwz jezelf zien als zijn leerling, knecht, volgeling
  • mijn God: dwz jezelf zien als zijn schepsel, zijn aangenomen kind
  • als je Jezus zo aanspreekt, zeg je tegelijk het meest voorname over God: God is zo, Hij lijkt op Jezus. Hij valt zozeer met Jezus samen dat je gewoon Heer en God tegen Jezus kunt zeggen!
Jezus vindt het helemaal goed. Hij verbetert Tomas op geen enkel punt. Wel zegt hij dat Tomas tot geloof is gekomen (perfectum) omdat hij de Opgestane heeft gezien (perfectum). De beide werkwoorden in de voltooide vorm geven aan, dat die dingen vast en zeker staan. De twijfelaar heeft nu een rotsvast geloof gekregen.

Er klinkt ook iets van een afsluiting in door: op deze manier zal het niet blijven gebeuren dat mensen tot geloof komen. Daarom loopt het uit op: Gelukkig zijn zij, die niet zien en toch geloven. Maw aan de verschijningen komt een eind. Straks is er niets meer te zien. Dan zullen mensen het moeten doen met de verhalen over Jezus die ze sinds Pasen aan elkaar vertellen.
Dat lijkt niet veel. We zijn visueel ingesteld. Als we iets zelf gezien hebben, is het voor ons besef pas echt waar. Maar zo werkt het niet in het geloof. Ook al kunnen we het lege graf bezoeken in de heilige grafkerk te Jeruzalem; het zal je niet tot geloof brengen. Reliquien van het kruis zullen niet overtuigen. Dromen en visioenen evenmin. Maar het getuigenis van de leerlingen voorgeleefd met een bijbehorend gedrag, kan je op het spoor van Jezus zetten en tot geloof brengen, zodat je het Tomas nazegt: mijn Heer en mijn God. Met die missie zendt de Opgestane zijn discipelen erop uit en daartoe heeft hij hun zijn levendmakende Geest gegeven.


-----
1 Als je broeder of zuster tegen je zondigt, moet je die persoon onder vier ogen daarop aanspreken. Als hij luistert, heb je hem teruggewonnen. 16Luistert hij niet, haal er dan een of twee anderen bij, want een aanklacht is rechtsgeldig met een verklaring van ten minste twee getuigen. 17Als hij ook naar hen niet luistert, leg het dan voor aan de gemeente. Weigert hij ook naar de gemeente te luisteren, behandel hem dan als een heiden of een tollenaar. 18Ik verzeker jullie: alles wat jullie op aarde bindend verklaren zal ook in de hemel bindend zijn, en alles wat jullie op aarde ontbinden zal ook in de hemel ontbonden zijn. (Mat 18: 15 - 18 NBV21)

2 Bij de andere evangeliën lezen we daar de meest uiteenlopende dingen over: bleven ze in Jeruzalem (Lucas) of gingen ze naar Galilea (Mat?). Mc eindigt in 16: 8 met de mededeling dat ze bevreesd waren. Voor een vergelijking klik hier.
terug