Nedergedaald ter helle
Nedergedaald ter helle
Inleiding Dit onderdeel van het credo volgt op 'gekruisigd, gestorven en begraven'. Over de betekenis ervan lopen de meningen uiteen, zoals we nog zullen zien. Opmerkelijk:
In Efeze 4: 9b schrijft Paulus '...dat Christus is afgedaald naar de lagere (Grieks - katootera) delen van de aarde'. Die tekst vatte men in de kerk al snel op als een aanwijzing dat Christus in het dodenrijk is geweest. Het dodenrijk - zo stelde men zich voor - zou diep onder de aarde gelegen zijn, ver van het land der levenden. Of Paulus dat ook bedoelde laten we nu in het midden. Dit 'lagere delen van de aarde' werd in het Latijn vertaald met 'inferiores partes terrae', al betekent dit eigenlijk de 'lage delen van de aarde'. In de geloofsbelijdenis van Athanasius is dat verkort tot 'afgedaald ad inferos'. Nog steeds een duidelijke herinnering aan Ef 4: 9b. Dat is dus een omschrijving van het dodenrijk (Hebr. sjeool = Grieks hades), niet de hel (Hebr. gehenna = Grieks tartarus). De hel Op het eind van de vierde eeuw kwam er echter een iets andere formulering in omloop: 'afgedaald ad inferna'. Rufinus (eind vierde eeuw) voegt deze woorden toe aan de apostolische geloofsbelijdenis die toen nog niet definitief was vastgesteld. Met 'inferna' is dan nog 'gewoon' de plaats in het dodenrijk bedoeld waar de onrechtvaardigen terecht komen. Later werd dat de plek waar onrechtvaardigen en goddelozen vreselijke pijnen en afschuwelijke martelingen ondergaan in een eeuwig brandend vuur als straf voor hun slechte gedrag. Dat hebben we vooral aan de Middeleeuwen te danken. Toen werd er veel over de hel gefantaseerd.
(* de Griekse brontekst van dit vers leest tegenwoordig geen hades meer, maar thanatos = dood) Er zijn wel woorden in de bijbel die van een eeuwige verdoemenis spreken, maar nooit in combinatie met een nederdaling van Christus daarnaartoe. Het gaat dan om teksten over de gehenna (hel) en abussos (diepte). Daar komen we bij 'hel' op terug. Maar het geloofsartikel van Christus' nederdaling ter helle kan niet met bijbelse teksten onderbouwd worden. Oorsprong De oorsprong van het leerstuk van Christus' nederdaling moeten we zoeken in de eerste eeuwen van kerkgeschiedenis. Vele gelovigen vroegen zich toen bezorgd af: zijn onze voorouders die vòòr Christus gestorven zijn reddeloos verloren? Want toen zij nog leefden, was er geen evangelie. Het kon hun niet verkondigd worden. Ze hebben nooit de kans gekregen om het aan te nemen en te geloven. Deze zorg zit bv ook achter de praktijk in Korinthe, waar gemeenteleden zich laten dopen voor de doden (1 Kor 15: 29) in de hoop hen alsnog bij het eeuwige leven te betrekken. Veel kerkvaders lazen, met deze zorg in het hart, de bijbel door en kwamen soms teksten tegen die - met een beetje goede wil - erop zouden kunnen wijzen dat Jezus in het dodenrijk was geweest om daar het evangelie bekend te maken en de doden te bevrijden. Een paar van de belangrijkste zijn:
In de Oudheid Het leerstuk kon op allerlei manieren de mensen in hun zorg om het voorgeslacht tegemoet komen. De afdaling naar het dodenrijk kreeg de volgende interprataties:
In de Middeleeuwen werd die zorg om het voorgeslacht geleidelijk aan minder actueel. Dan gaat de hel een rol spelen in de bangmakerij van gelovigen. Ipv ad inferos gaat het dan om ad inferna. Reformatie Geen wonder dat Luther en anderen zichzelf de vraag stellen: hoe krijg ik een genadige God? Gedreven door die vraag geven de reformatoren dit leerstuk een geheel nieuwe uitleg:
Conclusies: Het leerstuk 'nedergedaald ad inferna' (Apostolicum) kan niet op bijbelse teksten gefundeerd worden. Iets betere papieren heeft het leerstuk 'nedergedaald ad inferos' (Athanasius). Om die reden kunnen we bij het belijden van ons geloof beter spreken van 'nedergedaald in het dodenrijk' dan van 'nedergedaald 'ter helle'. De protestantse opvatting van het dogma is geen uitleg van het dogma, maar een reactie op middeleeuwse bangmakerij, die het overigens zelf ook voortzette. Wat moeten we ermee? Van Ruler schrijft dat al deze interpretaties '...uitdrukking geven aan de absoluutheid en de universaliteit van Christus en van het heil in Hem.' (Ik Geloof, p. 99). Dat is een heel welwillende interpretatie van al die uiteenlopende duidingen die dit leerstuk gekregen heeft. Persoonlijk vind ik het jammer dat we de universaliteit van het heil van Christus onderbrengen in een paar woordjes die zulke vreselijke associaties oproepen. De oorspronkelijke, bezorgde vraag naar het eeuwig lot van mensen die van Jezus en het evangelie niet (wilden) weten, komt wat mij betreft aan de orde bij de herschepping van hemel en aarde, als God alles in allen is. (punt 12) Voor de volledigheid: Andere teksten die gevonden werden om het leerstuk van de nederdaling te ondersteunen, zijn: Mat 12: 29 het huis van de sterke binnengaan en het leeghalen Mat 12: 40 de Zoon des Mensen drie dagen en nachten in hart van de aarde Mat 20: 28 de Zoon des Mensen geeft zijn leven als losgeld. Mat 27: 52v bij de kruisiging van Jezus gaan de graven open en staan de doden op. Rom 10: 7 Wie zal afdalen naar de onderwereld? – dat wil zeggen: om Christus bij de doden vandaan naar boven te brengen. Hebr 13: 20 ...door het bloed van het eeuwig verbond uit het dodenrijk heeft weggeleid... Kol 2: 15 Hij heeft zich ontdaan van de machten en krachten, Opb 1: 18 Ik heb de sleutels van de dood en van het dodenrijk. Ps 22: 16* U legt mij neer in het stof van de dood. Ps 24: 7v* De poorten (van het dodenrijk) moeten open gaan voor de koning der ere Ps 107: 16* bronzen deuren heeft hij verbrijzeld Job 40: 25 de draak / Leviathan aan een vishaak optrekken En in de Septuaginta (niet de Hebreeuwse tekst) Job 38: 17 De poorten van het dodenrijk sidderden toen zij U zagen Hos 13:14 uit de greep van de onderwereld zal ik hen verlossen... Wie deze teksten opzoekt, ziet al gauw dat je een gewrongen exegese moet toepassen om ze te laten slaan op Jezus' nederdaling ter helle. De meeste van de in dit stuk genoemde teksten vond ik bij Roukema, De belijdenis van Christus' nederdaling ter helle als antwoord op een levensvraag. (2003) *Aanduidingen volgens Hebreeuws OT; de kerkvaders citeerden vaak het Griekse OT, de LXX. Daar hebben de Psalmen een nummering die iets verschilt. | ||
terug | ||