Mat 6: 9-13 Mat 6: 9-13

Context en opbouw
We vinden het onze Vader in Matheüs (6: 9-13) en Lucas (11: 2-4). De versie van Mattheüs vinden we in de Bergrede samen met andere uitspraken over het gebed: bidt niet zoals de huichelaars (voor het oog van de mensen) en de heidenen (met veel woorden) dat doen. De versie van Lucas is wat korter (de derde bede mist evenals de tweede helft van de zesde) en volgt op de vraag van de leerlingen of Jezus hen wil leren bidden. In de kerk gebruiken we de versie van Mattheüs.
Na de aanhef volgen twee groepjes van drie beden. Eerst drie die met ‘uw’ beginnen, dan drie die met ‘ons’.
Aansluitend daarop spreken christenen een lofprijzing uit en eindigen met AMEN.

Aanhef: Onze Vader in de hemel
Jezus verstaat zichzelf als Zoon van God en noemt God dan ook Abba-Vader. Hij wil dat zijn leerlingen dat ook doen: God (onze) Vader noemen en zichzelf als zijn kinderen zien.
Dat is bijzonder. Dan ga je er vanuit dat er een band is tussen God en Jezus’ leerlingen. Een relatie van liefde en zorg en leiding van God uit gezien. Een verhouding van liefde, vertrouwen en mondige gehoorzaamheid gezien vanuit de leerlingen.
Die bijzondere band is er door het horen bij Jezus. Door het geloof. Wanneer je niet in Jezus gelooft, is er geen reden om God Vader te noemen en jezelf als zijn kind te zien. Toch zeggen Jezus’ leerlingen ‘onze’ Vader, niet om hem exclusief voor zichzelf te claimen, maar in het besef dat Gods Vaderliefde bedoeld is voor hen en voor ieder mens.

Bij Abba Vader en kinderen moeten we niet aan de soms softe papa’s en verwende kinderen van tegenwoordig denken. Een vader in de tijd van Jezus had gezag, legde zijn wil op en diende gerespecteerd te worden. Ook door zijn kinderen als die eenmaal volwassen waren. Maar belangrijker dan dit verschil is de overeenkomst tussen toen en nu: een vader heeft zijn kinderen lief. Ze zijn belangrijk voor hem. En dat gaat eigenlijk nooit over: de verloren zoon kan na een liederlijk leven met hangende pootjes weer thuis komen. Zijn vader staat zelfs op de uitkijk (Luc 15: 11-32). Gods liefde is onvoorwaardelijk.
Bidden is niet zeuren als een klein kind. Bidden is ook niet op infantiele wijze je problemen bij een geprojecteerd Opperwezen neerleggen omdat je er zelf niet meer uitkomt. Bidden is God aanroepen vanuit je verlangen naar het geschieden van Gods wil op aarde. Zo bidt en leeft Jezus. Dat willen de discipelen ook: ‘leer ons bidden’, vragen ze. En dan volgt dit gebed. Niet bedoeld als magische tekst, of om onnadenkend op te zeggen. Maar als model om zelf gebeden mee te maken. Gebeden zuchtend van verlangen naar Gods nieuwe wereld. Gebeden naar Gods hart.

Drie keer uw
Eerst bidden we drie keer om de dingen van God, al zijn dat ook dingen van mensen, want belangrijk voor ons: de heiliging van Gods Naam, de komst van zijn Rijk en het geschieden van zijn wil. Eigenlijk gaat het om drie keer hetzelfde: als Gods Rijk gekomen is, dan geschiedt overal zijn wil en wordt zijn Naam geheiligd.
We bidden om deze dingen omdat ze er niet zijn in onze wereld. Gods Rijk is niet of onvoldoende aanwezig, zijn wil geschiedt niet of nauwelijks en zijn naam wordt ontheiligd door de afgoden in onze wereld. Was het anders, dan zouden we God om deze dingen wel danken.
Ze staan in de gebiedende wijs: wij vragen God dringend om deze beden te vervullen. omdat we er zo naar verlangen. Dat hoor je extra goed door het woordje ‘laten’ aan de vertaling toe te voegen, zoals de NBV doet.

Laat uw Naam geheiligd worden
Met deze bede brengen we ons allereerst te binnen dat we in ons gebed de heilige God naderen. Wanneer we deze bede uitspreken, voelen we iets van Gods verhevenheid die ons met vrees vervult en tot lofprijzing aanzet.
Vervolgens klinkt in deze bede het verlangen door naar een wereld waar Gods naam een bron van vreugde is. Die bede is nodig omdat de werkelijkheid zo anders is. De naam van God is bezoedeld geraakt door onrecht, armoede, door schijngeloof en afgoden als geld en macht. Ook binnen de kerk en door gelovigen. Wat kunnen wij anders dan bidden dat dit niet het laatste is? Dat God ons daaruit verlost en daarmee ook zijn naam in ere herstelt?
Die hoop had in elk geval de profeet Ezechiël. Hij voorziet dat God zal laten zien dat hij alleen God is en van de goden geen heil is te verwachten. Hij zelf zal zijn naam zal groot maken door Israel uit de ballingschap weer terug te laten keren naar het land van belofte. (Ez 36).
Tenslotte spreken we met deze woroden ons voornemen uit om met God mee te doen in de heiliging van zijn naam: we laten ons niet meer leiden door hebzucht en eigenbelang, maar zetten ons in voor de humaniteit ter eer van zijn Naam.

Laat uw Koninkrijk komen
Het koninkrijk waar wij naar uitzien is niet hetzelfde als mijn ideaal dat ik persoonlijk of met anderen in kerk of politiek nastreef. Het gaat om het koninkrijk van God: de nieuwe wereld waar alle mensen recht wordt gedaan en niemand te kort komt. Als wij dat toch zelf proberen te realiseren, gaat het altijd weer met dwang en geweld gepaard. Daarmee bederven wij alles. God moet het brengen. Hij moet zijn koninkrijk oprichten want hij is het die oog heeft voor allen, ihb voor degene die er aan onderdoor dreigt te gaan. Hij wil dat zij terecht komen. Hij verschaft hun recht. Dat is het kenmerk van zijn koninkrijk. Daarom kunnen we er zo naar verlangen.
Met deze bede spreken we opnieuw ons voornemen uit om God niet tegen te werken maar om de komst van zijn rijk waar mogelijk te verhaasten.

En uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel
Met de wil van God is niet het lot, de onvermijdelijke loop van gebeurtenisssen bedoeld, alsof we ons bij de feiten moeten neerleggen. Het gaat om wat God in zijn hart voor ons bewaart. Wat hij in zijn welwillendheid met ons voor heeft: dat zijn rijk komt. Dat de loop van de geschiedenis wordt gekeerd. Dwz brood gedeeld, de schulden vergeven, beproevingen doorstaan.
Jezus bad deze woorden aan de vooravond van zijn lijden en sterven. Hij wil wat God wil en doen wat nodig is om de ban van zonde en schuld te breken.
Als wij deze bede overnemen, spreken we uit dat wij we onze eigen zelfzuchtige wil en plannen opgeven om ons te voegen naar de wil van God.

Drie keer ons
Daarna bidden we drie keer om dingen voor ons. Horen die wel thuis in een gebed? Toch wel. Hij wil niet alleen aanbeden worden (de eerste drie beden),  maar ook gebeden (de volgende drie beden) om de dingen die voor ons belangrijk zijn..
God is immers onze Schepper, die zijn eer heeft gesteld in ons geluk.

Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben.
Als eerste bidden we voor ons dagelijks brood. Daarmee bedoelen we onze basale levensbehoeften, dus ook kleding, onderdak, medische zorg enz. Maar niet in grote hoeveelheden, slechts zoveel als we van dag tot dag nodig hebben. Het ‘ons’ geeft aan dat ik niet alleen voor mezelf bid, maar in verbondenheid met de mensen om mij heen. We bidden dat we samen genoeg zullen hebben. De consequentie is dat we zullen delen van onze overvloed met wie tekort komen.
De eerste gemeente deed dat (Hand 2: 42). Ze brak het brood dagelijks zonder zich al te veel grote zorgen te maken. De aarde brengt immers meer dan genoeg voort. Honger en gebrek wijzen niet op een tekort, maar op een verdelingsprobleem. Zal vandaag onder ons zich het wonder van (brood) delen dat vermeningvuldigen is (Mc 6: 35-44) herhalen?

Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij hebben vergeven wie ons iets schuldig was.
We weten hoezeer gevoelens van schuld ons leven kunnen verknoeien. We verlangen ernaar daar niet op vastgepind te worden. We willen een nieuw begin kunnen maken. Jezus wuift zulke echte schuldgevoelens niet weg als aanstellerij. Dan zouden we er helemaal niet van afkomen. Hij leert ons bidden. We vragen God om vergeving omdat overtreding van het verbodene, nalaten van het gebodene ook altijd een verticale dimensie heeft. En we vergeven onze schuldenaren omdat zonde en schuld ook in het horizontale, tussenmenselijke liggen. Die twee, het horizontale en het verticale horen in de vergeving bij elkaar. Je hebt het een niet zonder het ander. (zie vergeving.)

En breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad.
Elke dag is er de verleiding om het geloof op te geven en te gaan leven voor enkel hier en nu. Dan conformeren we ons aan hoe de wereld nu eenmaal is. Dan proberen we er zonder al te veel moeilijkheden door te komen en er maar het beste van te maken. Met een beetje geluk valt het mee. Daarmee zijn we nihilisten geworden, in de greep van het kwaad. Ons geloof is niet zo sterk dat we deze beproeving doorzien en kunnen voorkomen. We bidden ook niet om kracht daarvoor, alsof we het dan wel zouden kunnen. We bidden eenvoudig dat God het niet zover laat komen, dat wij het geloof opgeven. Door zo te bidden richten we onze blik af van het kwaad om op de God van Jezus te zien. Om weer te weten van het rijk dat komt. Om toch maar te blijven doen wat er moet gebeuren: de liefde voor de mensen om ons heen.

Lofverheffing
Nadat het onze Vader is uitgelopen op ‘verlos ons in godsnaam van de boze’ volgt Want van U is het Koninkrijk en de Kracht en de Heerlijkheid tot in Eeuwigheid. Deze woorden overgenomen uit 1 Kron 29:11 zijn aan het onze Vader toegevoegd en bedoeld als antwoord van de gemeente op het onze Vader dat door de voorbidder werd opgezegd. Deze woorden drukken geen wens uit; zij verzekeren met grote stelligheid dat het allemaal van God is: het rijk, de macht en de glorie. Daarmee zweren wij alle andere machten en krachten af: ze kunnen geen goden voor ons zijn. Enkel God is koning over ons, hij zal met de kracht van zijn onweerstaanbare liefde uiteindelijk blijken de sterkste te zijn. Zijn heerlijkheid bestaat niet in pracht en praal maar in mensen voorgoed bevrijd van onleven en dood. Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

AMEN
Ja, zo is het.

terug