Hnd 2: 1 - 13 Hnd 2: 1 - 13
Context
Na de hemelvaart van Jezus en met de aanvulling van Matthias die de plaats van Judas inneemt, is het eerst enige tijd wachten. De jonge kerk gaat er nog niet op uit, maar wacht op de komst van de heilige Geest die Jezus bij zijn afscheid had beloofd (Hnd 1: 8). Wanneer die zou komen, had de Opgestane er niet bij gezegd. Maar de Geest komt wel: op de vijftigste dag gerekend vanaf Pesach. Dan viert het Joodse volk het Wekenfeest. Dat is een oogstfeest (tarwe) waarbij het ook terugdenkt aan de gave van de Torah. God geeft die aan Mozes op de Sinaï (Ex 20). Inhoudelijk is er niet echt een verband vast te stellen tussen de gave van de Geest en de gave de Torah, tussen Pinksterfeest en Wekenfeest.
Op dit gedeelte volgt een toespraak van Petrus (Hnd 2: 14 – 36) en de reacties daarop (Hnd 2: 37 – 42) en een mededeling over het leven van de eerste gemeente (Hnd 2: 43 – 47). De Pinksterpreek van Petrus blijkt een Paaspreek te zijn.


Opbouw
De eerste vier verzen beschrijven hoe de apostelen vervuld raken van de heilige Geest, daarop volgt in de verzen 5 – 13 de verbazing bij de diaspora-Joden
.
Dat is een opvallende parallel met Luc 4 waar Jezus vervuld is met de heilige Geest, in de synagoge de mensen toespreekt, en verbazing en verzet oproept.

Hnd 2: 1
Toen de dag van het Pinksterfeest aanbrak waren ze allen bij elkaar. (NBV21)
Allen, dat zijn de 12 apostelen (zie Hnd 2: 14), niet de 120 van Hnd 1: 15. Ze zijn bij elkaar, eensgezind. Waar dat is, is niet helemaal duidelijk. In vers 2 is sprake van een huis. Maar uit het vervolg blijkt dat er ook veel mensen zijn, overal vandaan. Dat wijst op de tempel, die overigens ook wel ‘huis’ genoemd kan worden.
Het Griekse 'sumplèrousthai' dat de NBV21 met 'aanbrak' vertaalt, kan beter met ‘was vervuld’ weergegeven worden. Want het is niet zomaar een dag die aanbreekt; het ziet op het tijdschema dat God hanteert. De auteur van Handelingen, Lucas, die ook het evangelie schreef, gebruikte hetzelfde werkwoord
in Luc 9: 51 ‘En het geschiedde, toen de dagen van zijn opneming in vervulling gingen, dat Hij zijn aangezicht richtte om naar Jeruzalem te reizen. (NBG51). Lucas heeft een bijzondere visie op de geschiedenis die voorwerp van Gods handelen is.

Hnd 2: 2
Plotseling klonk er uit de hemel een geluid als van een hevige windvlaag, dat het huis waar ze zich bevonden geheel vulde.(NBV21)
Zonder enige waarschuwing vooraf, gebeurt het: afkomstig uit de hemel (dwz God of Christus doet het) een geluid (Gr echoos) dat lijkt op dat van een gedragen, machtige wind.
Het is dus geen stormwind of windvlaag,  maar geluid dat er aan doet denken..
Het lijkt op Gen 1: 2,  de Geest van God zweeft boven de wateren’ of ‘een enorme storm waait over de wateren’. Op de Pinksterdag vindt een nieuwe schepping plaats. Niet uit de oervloed, maar uit de apostelen maakt God een nieuw begin. Hij maakt hen tot kerk. Het geluid vult de hele ruimte (huis of tempel) waar ze zijn, dwz alle aanwezigen raken er van doordrongen.
Stormwind en vuur zijn de attributen die bij God horen, zo bv Ex 19: 18v.


Hnd 2: 3
Er verschenen aan hen een soort vlammen, die zich als vuurtongen verspreidden en zich op ieder van hen neerzetten (NBV21)
Parallel aan het vorige vers opnieuw iets dat ‘lijkt op’, nl tongen (Gr. Gloossai, dat ook talen kan betekenen) als van vuur. En eveneens parallel: ze zetten zich op ieder van hen = alle aanwezigen.


Hnd 2: 4
en allen werden vervuld van de heilige Geest en begonnen op luide toon te spreken in vreemde talen, zoals hun door de Geest werd ingegeven. (NBV21)
Opnieuw allen. Lucas beklemtoont dat alle 12 apostelen dit meemaken. Beter nog: hen overkomt, want ze zijn volkomen passief, de ontvangende partij. Ze worden vervuld (vol van) van de heilige Geest (Gr pneuma). Gods Geest brengt hen in vervoering.
Straks zal Petrus uitleggen dat dat in verband staat met een profetie van Joël. Maar eerst lezen we waar de vervulling van de heilige Geest aan te merken is. Nl. aan het spreken in vreemde talen (NB ook ‘gloossai’ ). Waarom de NBV21 van het spreken een spreken ‘op luide toon’ maakt, is mij niet duidelijk. In het Grieks staat er enkel lalein = spreken, zeggen (uiteraard hardop), niets wijst op een door elkaar heen schreeuwen. De apostelen kiezen niet zelf een vreemde taal uit, het is de heilige Geest die daarover gaat.


Hnd 2: 5 - 12
In Jeruzalem woonden destijds vrome Joden, die afkomstig waren uit ieder volk op aarde. 6 Toen het geluid weerklonk, dromden ze samen en ze raakten geheel in verwarring doordat iedereen hen in zijn eigen taal hoorde spreken. 7 Ze waren buiten zichzelf van verbazing en zeiden: ‘Het zijn toch allemaal Galileeërs die daar spreken? 8 Hoe kan het dan dat wij hen allemaal in onze eigen moedertaal horen? 9 Parten, Meden en Elamieten, inwoners van Mesopotamië, Judea en Kappadocië, mensen uit Pontus en Asia, 10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de omgeving van Cyrene in Libië, inwoners van Rome die zich hier gevestigd hebben, 11 en ook mensen uit Kreta en Arabië, zowel Joden als proselieten – wij allen horen hen in onze eigen taal spreken over Gods grote daden.’ 12Verbijsterd en geheel van hun stuk gebracht vroegen ze aan elkaar: ‘Wat heeft dit toch te betekenen?’ (NBV21)
Jeruzalem was ook voor de Joden in het buitenland (de diaspora of verstrooiiing) een belangrijke heilige plaats, evenals voor de proselieten1 (vers 11). Velen bezochten als pelgrims de stad rond Pesach of een ander feest. In Hnd 6 horen we van Grieks sprekende Joden die zich in Jeruzalem hadden gevestigd. Zij waren uit de diaspora terug gekeerd naar de heilige stad.
Het zijn deze diaspora Joden, uit ieder volk op aarde (vers 5), dus overal vandaan, die massaal2 op het geluid afkomen en de apostelen horen spreken en kunnen verstaan.3 Die spreken geen Aramees, ((de opvolger van het Hebreeuws) maar de taal van de Joden uit het buitenland. De verbazing is groot: het begint met verwarring (vers 6) en via verbazing (vers 7) gaat het naar een climax: ‘verbijsterd en geheel van hun stuk gebracht (vers 12).


De verbazing betreft het feit dat de sprekers Galileeërs zijn. Van hen verwacht je niet dat ze zo goed een vreemde taal spreken. Maar dat is wat er gebeurt: de pelgrims horen hen in hun eigen taal (vers 11). Dat geeft aan:
  • dat het evangelie bedoeld is voor alle volken op aarde.
  • dat het gebracht moet worden in de moedertaal van de hoorders. Daarmee bereik je mensen in hun hart en ziel, veel meer dan een tweede taal.
De boodschap die de apostelen brengen betreft ‘Gods grote daden’. Daarmee zal Lucas doelen op Jezus die door God uit de dood was opgewekt en bij zich genomen in de hemel. Dat horen we straks ook in de rede van Petrus. In het OT is vooral aan de bevrijding uit Egypte, de woestijntijd en de schepping (de chaos orde opleggen) gedacht. (bv Deut 11, Ps 74).

De 17 genoemde volkeren, landen en provincies representeren de gehele bewoonde aarde. De volgorde is kris kras door elkaar. Merkwaardig is:
  • Je zou verwachten dat de 12 apostelen elk een andere taal zouden spreken, maar hoe kan het dan dat er in 15 - 17 talen gesproken wordt?4
  • Waren de diaspora-Joden echt op hun eigen taal aangewezen? Zouden ze geen Aramees meer hebben verstaan?
  • Allerlei landen waaronder Syrië worden niet genoemd,
  • Halverwege wordt Judea genoemd (vs 9) en even later 'Joden'. Zouden die zich erover verwonderen dat ze Galileeërs (land- en volksgenoten) konden verstaan? Mogelijk betreft het een overschrijffoutje van latere copiïsten en stond er oorspronkelijk Idumea (Edom). Dat is wel echt buitenland. Maar: er zijn geen handschriften die Idumea hebben.
    Een andere verklaring stelt dat er geen sprake is van een overschrijffoutje. De lijst zou zijn oorsprong in Syrië hebben. Dat verklaart waarom Syrië ontbreekt (is in dat geval geen buitenland) en waarom Judea genoemd wordt (wel buitenland)
  • Verder komt het onlogisch over om in vs 11 eerst in het algemeen Joden en proselieten te noemen, en vervolgens weer twee specifieke landen: Kreta en Arabië. De vertalers van de NBV21 beseften dat ook en waren zo vrij, om dat om te draaien.
Voor de uitleg is dit allemaal niet van belang. Waar het om gaat is dat dit de nieuw-testamentische tegenhanger is van de volkerenlijst uit Gen 10. Na de torenbouw van Babel werd de taal van mensen in de war gebracht zodat ze elkaar niet meer verstaan. Zo is het gezamenlijk God tegenwerken begrensd. Maar op de Pinksterdag breekt een nieuwe tijd (periode, bedeling) aan waarop mensen elkaar weer verstaan en kunnen samenwerken in het goede: de verspreiding van het evangelie, het stichten van christelijke gemeentes wereldwijd en een alternatieve manier van leven laten zien.

Hnd 2: 13
Maar sommigen zeiden spottend: ‘Ze zullen wel dronken zijn.’ (NBV21)
Niet iedereen is onder de indruk. Er zijn er die het direct al weten: ze zullen wel dronken zijn. Negatief, spottend, zgn humoristisch commentaar en een gemakkelijke manier om je aan het hele gebeuren te onttrekken. Je ergens voor afsluiten, door het belachelijk te maken. Dat vinden we vaker in Handelingen: Hnd 17: 32, Hnd 26: 24 en Hnd 26: 28.



-----
1 Mannen van niet-Joodse komaf die bij het Joodse geloof en volk wilden horen en om die reden zich hadden laten besnijden.
2 Ze drommen samen, ze willen er allemaal bij zijn
3 Het maakt niet uit of je dit als een hoor-wonder (vers 11) of een spreek-wonder (vers 4) opvat..De spotters beleven het als extatische glossolalie waar geen touw aan is vast te knopen (vgl. 1 Kor 12).
4 Misschien is het oorspronkelijke wonder de extatische tongentaal van noot 3 geweest: in tongentaal spreken de apostelen over de gote daden Gods gecombineerd met het gegeven dat de lofprijzing door alle aanwezigen wordt verstaan. Dan vervalt het probleem van 12 apostelen die 15 - 17 talen spreken.
terug