Wonderen - verbazingwekkende tekenen Wonderen - verbazingwekkende tekenen

Inleiding
Een wonder is voor ons 21-ste eeuws begrip iets dat eigenlijk niet kan. En als het toch gebeurt, moet het wel zijn omdat God ingreep in de natuurlijke gang van zaken.

Op deze populaire opvatting valt het nodige af te dingen. Bijv dat we als mensen niet in staat zijn vast te stellen wat kan en wat niet kan. Alleen God weet dat. En Hij beschikt als Schepper over alle mogelijkheden: Hij kan alles wat kan. Daarom spreken we liever niet van tegennatuurlijke of onmogelijke gebeurtenissen. Zie wonderen.

'Iets onmogelijks' is ook niet het idee dat mensen in bijbelse tijden bij een wonder hadden. Men leefde bij een mythisch wereldbeeld. Een wonder was in de eerste plaats iets dat verbazing of verwondering opriep (Gr. thauma). Men wist en hield er rekening mee, dat in de alledaagse, gewone, vertrouwde wereld soms opzienbarende gebeurtenissen konden plaatsvinden. Vandaar dat we in de bijbel nergens lezen dat wonderen in twijfel worden getrokken. Deze opzienbarende gebeurtenissen, de bijzondere en de buitengewone, brachten de schrijvers van de bijbelse verhalen in verband met God.

'Tekenen en wonderen'
De bijbel heeft voor die verbazingwekkende gebeurtenissen vaak de uitdrukking 'tekenen en wonderen'. In het Hebreeuwse Oude Testemant: 'otoot u-mophetim; in de Griekse vertaling van het OT: sèmeia kai terata. Met die uitdrukking verwezen ze

  • bijna altijd naar de tien plagen over Egypte (Ex 7: 3; Dt 4: 34; 6: 22; 7: 19; 26: 8; 29: 3; 34: 11; Neh 9: 10; Ps 135: 9; Jer 32: 20)
  • verder nog naar de redding van de drie vrienden in de brandende oven (Dan 4: 2v) en van Daniël uit de leeuwenkuil (Dan 6: 27)

In het NT komen we de combinatie tekenen en wonderen 16 keer tegen, waarvan drie keer aangevuld met krachten (Hnd 2: 22; 15: 12; Heb 2: 4). Ze verwijzen naar

  • opzienbarende handelingen van valse christussen (Mc 13: 22)
  • genezingen van Jezus (Joh 4: 48; Hnd 2: 22)
  • opzienbarende handelingen van de apostelen (Hnd 2: 43; 5: 12;) Stefanus (Hnd 6: 8), Mozes (Hnd 7: 36), Paulus en Barnabas (Hnd 14: 3)
  • toekomstige genezingen, wonderen en tekenen (Hnd 4: 30)

Teken
Buiten de combinatie 'tekenen en wonderen'  wijzen de woorden 'ot en sèmeion voor 'teken'

  • niet altijd op iets wonderbaarlijks. Ze kunnen ook gewoon kenmerk betekenen. Zo is het herkenningsteken (Gen 4: 15) van Kain een 'ot of sèmeion.
  • maar op andere plaatsen heeft 'ot wel de religieuze betekenis van een wonder. Zo bv de hand van Mozes die plots melaats lijkt en het volgende moment weer gezond is (Ex 4: 7 - 12).

In 2 Kor 12: 12 vind je beide betekenissen samen: herkenningsteken (sèmeion) van de apostel zijn de tekenen (sèmeia) en wonderen en krachten die hij verricht.

Wonder
Hetzelfde geldt in het OT voor 'mophet'. Buiten de combinatie 'tekenen en wonderen' duidt het

  • soms op een symbolische handeling. Bv. als de profeet Ezechiël in opdracht van God een pak bagage door een gat in de muur naar buiten de stad brengt is dat een mophet (Ez 12: 6 - 11; zie ook Ps 71: 7; Jes 8: 18; 20: 3 en Ez 12: 6 - 11).
  • op andere plaatsen ligt de nadruk op het wonderlijke en indrukwekkende van bv de gebeurtenissen in Egypte (Ex 4: 21, 7: 9; 11: 9. 10)

Het is opvallend dat in het NT het woordje terata (wonderen) nooit zelfstandig, buiten de combinatie 'wonderen en tekenen' voorkomt. Het is altijd samen met sèmeia (tekenen). Maw de wonderen moeten niet als imponerende kunststukjes op zichzelf gezien worden. De wonderen zijn geen mirakelen, maar verwijzingen naar iets anders. De be-teken-de zaak is het koninkrijk Gods of Christus.

Kracht(en)
Als de term kracht of krachten (Gr. dunamis / dunameis) in dit verband voorkomt kan het

  • de wonderkracht (Mat 13: 54; Mc 5: 30) aangeven die achter genezingen, exorcismen enz zit (bv Mat 11:20 - 23). Jezus beschikt daarover, maar ook zijn discipelen, Paulus (Hnd 19: 11), gemeenteleden (1 Kor 12) hebben die gave.
  • op andere plaatsen (bv Mat 7: 22) betekent het 'wonder'. (krachten gedaan = wonderen bewerkt)

Een paar keer komt krachten voor in combinatie met wonderen en tekenen (Hnd 2: 22; Heb 2:4). De drie woorden zijn ongeveer elkaars synoniem en vullen elkaar iets aan: het opzienbarende klinkt vooral door in wonderen, het verwijzende karakter komt in tekenen naar voren en krachten wijst op de goddelijke of hemelse kracht die het wonder bewerkt.

Mirakel
Het woord mirakel komt in de bijbel niet voor. Toch is het goed om dit woord wel te gebruiken en te reserveren voor buitengewone voorvallen, kunststukjes die

  • indruk maken op degenen die erbij zijn. Dat is de overeenkomst met het bijbelse wonder.
  • geen teken zijn van God of het koninkrijk der hemelen. Dat is het beslissende verschil met het bijbelse wonder.

Mirakelen imponeren alleen maar, ze verwijzen niet naar de wereld van het geloof. Het gevaar bestaat dat ze in verwarring brengen en van God vervreemden. De wetteloze mens van 2 Thes 2: 9 is tot zulke valse wonderen en tekenen en krachten in staat.
Aan witte en zwarte magie (toverkunst) kleeft hetzelfde gevaar. Bij goocheltrucs speelt dat minder omdat het publiek weet dat het voor de gek gehouden wordt. Het gaat om een illusie. De goochelaar pretendeert niet naar onzichtbare, geestelijke machten te verwijzen.

terug