Van een andere orde Van een andere orde
Anders
Niets of niemand is God. Hij is anders dan alles wat bestaat. Want mensen, planten en dieren, aarde, wind, vuur en water, de zon, maan en sterren, de zwaartekracht, licht, magnetisme en wat we verder maar aantreffen in onze werkelijkheid, dat neemt allemaal een kleine of grote plek in, en bestaat een korte of langere tijd. Niets blijft wat het is. Alles is voortdurend in ontwikkeling. ‘Panta Rhei’ zeiden Griekse filosofen, ‘alles stroomt’.
Dat kun je zo van God niet zeggen. Hij is de Schepper van de ruimte en de tijd en van alle dingen, processen en gebeurtenissen die daarin voorkomen. Omdat hij het wil, is het er allemaal, alles is afhankelijk van hem.
 

Bijbelse voorbeelden om dit te begrijpen
In een visioen heeft de profeet Jesaja God gezien en in die confrontatie beseft hij het grote verschil tussen God en mens. ‘Wee mij’ roept hij uit als hij tegenover de heiligheid van God zijn eigen onreinheid ziet. (Jes 6: 1-7).

Later zegt Jesaja “Kan het maaksel over zijn maker zeggen: ‘Hij heeft mij niet gemaakt’? Of het aardewerk over de pottenbakker: ‘Hij brengt er weinig van terecht’?” (Jes 29:16) De beeldspraak van de pottenbakker vinden we oa bij Jeremia (Jer 18) en Paulus (Rom 9: 20) terug. Er is geen gradueel verschil tussen het aardewerk en de pottenbakker, alsof het aardewerk toch wel wat van de pottenbakker heeft. Het verschil is niet kwantitatief, maar kwalitatief, oneindig. Een pottenbakker is van een compleet andere orde dan de aarden kruik die hij maakte.

Paulus zegt “Het was Gods bedoeling dat ze hem zouden zoeken en hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien hij van niemand van ons ver weg is. Want in hem leven wij, bewegen wij en zijn wij.” (Hand 17: 27-28)  Een vis leeft en beweegt en is in het water maar weet daar zelf niets van. Hij heeft zelfs niet door dat hij nat is. Zo is een mens en alles wat bestaat in God, zonder Hem op te merken (totdat God hem aan de jas trekt).

God is trans-cendent (overstijgend)
God omvat de ruimte (hij is alomtegenwoordig) en omvat de tijd (hij is altijdig). Alles bestaat in en door Hem. Al wat is laat hij bestaan en al wat gebeurt laat hij geschieden. Hij is van een fundamenteel andere categorie. Daarom hoort bij God het woordje zijn en bij de schepping het woordje bestaan. Je kunt dan ook beter niet zeggen dat God bestaat. Want dan krijg je al gauw vragen als: waar is hij dan? en hoe oud is hij? Natuurlijk bedoel ik niet dat je moet zeggen dat God niet bestaat. Maar zeg liever ‘God is’, want bestaan is iets voor de dingen die geschapen zijn. Nog duidelijker vind ik om te zeggen dat ‘God zijnt’ . Al is dat geen goed Nederlands, daarmee komt wel heel mooi tot uitdrukking wat God doet: de dingen laten zijn, tot aanzijn roepen. God is de bron van alle zijn. Het zijn zelf.
Om dezelfde reden is het beter om te spreken van Gods werkelijkheid (werk, werking) dan van Gods realiteit. Want in dat woord klinkt het Latijnse res = ding door.

Jahweh
De naam van Israels God is Jahweh. Dat is wel eens vertaald met ‘Hij die is’ of ‘De Zijnde’. Dat laat zich goed verbinden met het pure zijn van de transcendente Schepper-God en filosofische theorieën. Maar de juiste vertaling is: ‘Ik zal er zijn’. Dat betekent dat God niet alleen de hoge, verheven, hemelse Schepper is, maar ook dat hij zich in onze wereld, in onze levens meldt. Hij is er bij.
Deze nabijheid is geen immanentie alsof God in alle dingen verblijft of woont, zoals het pantheïsme aanneemt. God kan zijn nabijheid ook terug nemen zoals het volk Israel ervoer, toen het vele jaren ver van huis in Babel doorbracht. En zoals wij wel eens gemerkt als we ons van God verlaten voelden (Ps 22). We moeten daarom maar liever niet zeggen dat God overal is. De bijbelse boodschap is dat God zich overal kan melden. Zelfs in onze moeilijkste omstandigheden. Daar is Hij niet te hoog en te verheven voor. Hij ontfermt zich zelfs graag over zijn mensenkinderen. In de taal van de bijbel: dan laat hij zijn aangezicht over ons lichten. Dan voelen we ons weer in het licht gezet, alsof de zon opnieuw over ons opgaat. Deze nabijheid heet ook wel condescendentie.
De bijbelse God is zowel ver, hoog en verheven als nabij, laag en menselijk.


Ipv een vis in het water kun je ook denken aan:

– Een schilderij is een afbeelding met verf gemaakt op een doek. Wat je ziet is de afbeelding, het doek zie je nergens. Toch zit het overal onder en achter. Het is onmisbaar: zonder doek geen schilderij.

Muziek is geluid tegen de achtergrond van stilte. Wat je hoort zijn de klanken van de muziek, de stilte hoor je niet. Maar de stilte is onmisbaar, want draagt de muziek.

Een punt heeft nul dimensies. Het heeft geen lengte. Het is als een oog dat dicht is en niets ziet. Het kan niet de lijn zien waar het zelf deel van uitmaakt.
Een lijn is een (rechte) verbinding tussen twee punten. Het heeft één dimensie: een lengte, maar geen breedte. Het is als een oog dat maar één kant kan opkijken. Het zal nooit een oppervlak zien en weten dat het daar zelf deel van uitmaakt.
Een oppervlak is het produkt van een lengte en een breedte. Het heeft twee dimensies, maar geen hoogte. Het is als een oog dat enkel in het horizontale draaien kan. Het kan geen inhoud (bv kubus) zien ook al is het zelf één van de zes oppervlaktes van die kubus.
Een inhoud is het produkt van lengte, breedte en hoogte. Het heeft drie dimensies. Het is als een oog dat zowel in het horizontale als het verticale draaien kan. Het kan geen dingen waarnemen van vier dimensies ook al maakt het er zelf deel van uit.
Een lagere dimensie is de afgeleide van een hogere, een hogere dimensie integreert de lagere. Zo kan een schepsel zijn Schepper niet zien, begrijpen of bevatten. De Schepper is van een andere, hogere dimensie dan wij zijn. Wij bestaan in en door Hem. Hij transcendeert, Hij gaat alle bestaande dingen te boven.


Bij ‘van een andere orde’ kun je ook denken aan de volgende sprongen:

niets > energie en elementaire deeltjes > levenloze materie > plantaardig leven (zonder bewustzijn) > dierlijk leven (bewustzijn) > menselijk leven (zelfbewustzijn) >   >   >  God

Voorbeelden van een God die immanent is: (Bowker, 19)
God is in de wereld zoals poëzie in een gedicht schuilt  
God is in de wereld zoals het verstand schuilt in de spraak.

terug