Typologie Typologie

Inleiding
Het woord typologie komt van het Griekse tuptoo = slaan, vgl ons typen – het toetsenbord aanslaan. Behalve klappen geven (Mc 15: 19), kan tuptoo ook betekenen: slaan van een stempel in koper om munten te maken. De afbeelding op zo'n stempel heet type, de afdruk van het stempel in het metaal anti-type. Aan die dingen moeten we denken als het gaat over typologie in de bijbeluitleg. Dat betreft een exegetische methode met als kenmerken:

  • dat de schrijver of uitlegger een onderwerp aanwijst – dat is het type (oerbeeld)
  • en vervolgens verklaart wat daarvan het anti-type (tegenbeeld) is.

Het type is de voorafschaduwing van de eigenlijke zaak die later komt. Het latere is dus het meerdere, het betere; het overtreft op allerlei manieren het eerdere. Het verschil tussen type en antitype is niet gradueel (een beetje meer), maar kwalitatief (heel anders) 1
Een voorbeeld: In Rom 5: 14 schrijft Paulus ‘Nu is Adam de voorafbeelding (Gr tupos) van Hem die komen zou’ (NBV21). Daarmee bedoelt hij Christus, die het anti-type van Adam is en Adam verre overtreft want Hij brengt genade en leven, waar Adam overtreding en dood bracht. Zie ook de voorbeelden uit het NT hieronder.

Joodse wereld
Rond het begin van de jaartelling gebruiken Rabbijnen in Israel meerdere manieren om uit hun Bijbel (TeNaCh) richtlijnen voor het dagelijks leven in overeenstemming met de Torah te ontlenen. Typologie speelt over het algemeen een kleine rol. Een uitzondering is het thema ‘toekomstverwachting’. Verhalen van de Schepping, Adam, Zondvloed, Mozes, de Uittocht uit Egypte, David en de Sabbath worden typologisch geduid en betrokken op de verwachte messiaanse heilstijd.
De Rabbijnen leggen de Bijbel meestal uit mbv andere methodes. Paulus, geschoold bij de Rabbijnen maakt daar geregeld gebruik van, maar vooral ook van typologie.
De Joodse filosoof Philo (20 vC – 50 nC) in Alexandrië gebruikt bij voorkeur een andere uitlegmethode: de allegorese.

Nieuwe Testament
In het NT is typologie dé manier om met de TeNaCh om te gaan. Die omgang is niet gericht op een uitleg in de moderne zin van het woord (wat staat er? hoe is het bedoeld enz?). De nieuwtestamentische auteurs zijn in de allereerste plaats mensen die in Jezus geloven. Hij is voor hen de Zoon des Mensen (Mc), de Heiland der Wereld (Luc-Hnd), de beloofte Messias (Mat), de Zoon van God (Johannes), de Christus (Paulus), de Hogepriester (Hebr). Vanuit dat geloof lezen ze de TeNaCh op zoek naar bevestiging. De teksten en verhalen die hun geloof ondersteunen halen ze aan, soms heel expliciet, maar ook vaak meer terloops, aanduidenderwijs. Dan moet je al behoorlijk thuis zijn in de Schrift om de typologie te herkennen.

Het geeft wel aan, dat de nieuwtestamentische schrijvers de TeNaCh hoog hadden. Het is hét boek waar ze ondersteuning en bewijs zoeken voor het geloof in Jezus. Met dat bewijs willen ze de gemeente bouwen, waarschuwen, bemoedigen, bijsturen. Vast hebben ze ook geprobeerd op deze wijze met buitenstaanders, Joden en gojiem het geloof te delen.
De auteurs zochten het bewijs niet in andere geschriften als de apokriefen, filosofische schrijvers, of in bekende volksliteratuur (Ilias en Odyssee). Niet dat ze dat allemaal waardeloos vonden, maar het had voor hen geen gezag. Dat had alleen het OT, het boek van Gods geschiedenis met zijn volk. In het verlengde van die geschiedenis was Jezus gekomen. En alleen vanuit die geschiedenis wilden ze Hem op waarde schatten. In die zin is en blijft het OT onmisbaar voor de kerk: zonder OT kun je Jezus niet begrijpen.

Jezus
Dat Paulus en de evangelisten typologisch met hun Bijbel om gingen gaat terug op Jezus zelf, die dat al net zo deed om zichzelf aan zijn leerlingen bekend te maken. Jezus zegt bv van zichzelf dat Hij meer is dan Jona (Mat 12: 41). In zijn wetsuitleg presenteert Jezus zich als een nieuwe Mozes. In zijn wonderen komt Jezus naar voren als een profeet die meer is dan Elia. De weg van lijden en sterven gaat Jezus omdat Hij van het OT weet dat dat het lot is van de profeten (type), dat hij als de geliefde Zoon (antitype) ook moet ondergaan (Mat 12: 1 – 12). Zo is er nog veel meer.

Mat, Mc en Luc
De evangelisten brengen het meer van Jezus naar voren door bv te zeggen dat Jezus meer is dan Johannes de Doper, die al de grootste van alle profeten was (Mat 11: 11). De vele vervullingscitaten van Mattheüs laten zien hoe Jezus in de lijn van het OT gezien moet worden, en dat tegelijk overtreft zoals de vervulling meer is dan de belofte.

Paulus
Voor Paulus is de TeNaCh letterlijk het Oude Testament (2 Kor 3: 14). Het ‘Oude’ geeft al aan dat het om iets voorlopigs en beperkts gaat (type). Het eigenlijke (antitype) is het evangelie van Jezus Christus dat het eerdere overtreft. Christus is het ja-woord van God op al Zijn beloften (2 Kor 1: 20). Voor de mens is een ‘nieuwe’ schepping (Rom 7) na de zondeval (Gen 3) mogelijk. Een gelovige bekleedt zich met Christus (Gal 3: 27; Rom 13: 14) en is zo een nieuwe mens (Gen 1: 26): Hij is weer wat hij hoort te zijn maar in de praktijk nooit was: beelddrager van God (Filp 3: 21). Zo overtreft de nieuwe mens de oude zoals het antitype het type te boven gaat.

Op dezelfde typologische manier kan de gemeente van Christus ook een geestelijk Israël (2 Kor 3; Jer 31:33v), of het nageslacht van Abraham heten (Rom 4, Gal 3 - Gen 15: 6). Het ‘ware Israel’ heeft niet meer de wet, tempel, offers nodig, die waren in de tijd vòòr Christus belangrijk, maar (achteraf, met de kennis van nu) toch niet meer dan een voor-afschaduwing van het heil van Christus. Nu Hij gekomen is, zijn die in vervulling gegaan, dwz hun tijdelijke rol is uitgespeeld. Of beter: overgegaan op de gemeente:

  • De gemeente is zelf tempel (van de Geest) en laat zichzelf als levende stenen (Ef 2: 20vv) gebruiken.
  • De gemeente moet zichzelf als een geestelijk offer (Rom 12: 1) brengen, de priesterlijke dienst van de verzoening verrichten.
  • Het houden van de wet heeft geen verdienstelijk karakter meer, maar geeft aan hoe een leven van geloof, hoop en liefde er uit zou kunnen zien.

Hebreeën
Hebreeën is het geschrift dat mbv typologie het sterkst laat zien hoe het OT in vervulling is gegaan in Christus, die de voltooiing (Gr. teleioo, Hebr 5: 9; 7: 28) is. De wet kon niet de reiniging van zonde en de gemeenschap met God bewerken. Jezus als de ware hogepriester naar de orde van Melchisedek (Gen 14: 17 – 20; Ps 110: 4 ) kon dat wel. Door zijn offer maakte hij het voor altijd in orde voor degenen die geloven. (Hebr 10: 14). Hij is de middelaar van een nieuw en beter verbond (Heb 12: 24). De tabernakel is schaduw, voorbeeld of afdruk, niet het ware oerbeeld.
Daarnaast geldt het OT als een boek van waarschuwing en bemoediging: de verhalen uit Israëls geschiedenis maken duidelijk wat de christelijke gemeente van God kan verwachten. Zo vooral Heb 11.

Johannes
Typerend is dat Joh Jezus niet zozeer als bemiddelaar van het heil ziet, maar als het heil zelf. Vandaar de ‘ik ben woorden’ als het levende water, het licht der wereld. Jezus is niet alleen de brenger of drager van Gods woord, maar zelf het woord waardoor alles geworden is (Joh 1: 1 – 14), het scheppende woord van God (Gen 1, Ps 33: 6). In die zin gaat hij Abraham verre te boven (Joh 8: 57) Jezus noemt zichzelf het levende brood (Joh 6) en overtreft daarmee het manna dat Israël in de woestijn tijd at (Ex 16). Door Jezus komt een einde aan tempel, offer, priesters enz. Hij is immers zelf het Lam Gods dat de zonde der wereld draagt (Joh 1: 29.36; 19: 33.36), of de nieuwe tempel (Joh 2: 13 - 22).

Geschiedenis
In de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis zijn er twee belangrijke plaatsen voor de exegese. In Alexandrïe (Egypte) was de allegorese populair. In Antiochië (Israel) had men veel meer aandacht voor de letterlijke tekst en de historische kant van de Bijbelverhalen. Diodorus van Tarsus (*? - 390), Theodorus van Mopsuestia (350 – 428) en Johannes Chrysostomus (350 - 407) lazen de Bijbel als het boek dat verslag doet van een goddelijk heilsplan dat op aarde wordt verwerkelijkt. Die inzet laat zich goed met typologie verbinden. 
De geschiedenis van Abraham die Isaäk moet offeren en God die in een offer voorziet, (Gen 22) is dan te zien als een voor-afschaduwing van Jezus’ sterven aan het kruis. In de verhalen van Jozef (Gen 37 – 50) kun je tal van parallellen (typen) met Jezus’ leven opmerken. Enz.

In de Middeleeuwen was de exegese vooral allegorisch. De Reformatoren wezen die als willekeur (inlegkunde) af. Ze wilden de Bijbel uitleggen door die te lezen als teksten die van Gods grote daden in de geschiedenis spreken.
Latere groepen konden hun eigen geschiedenis op typologische wijze duiden. Zo de Puriteinen die hun reis van Engeland naar Amerika als een antitype van de Exodus uit Egypte zagen en zichzelf als het nieuwe Israël.

Beoordeling
Een typologische uitleg gaat anders te werk dan de allegorische methode.

  • Bij allegorese is er minder binding aan een tekst. Daardoor kan de uitlegger vrijer, creatiever te werk gaan en met verrassende vondsten komen. Maar in de praktijk is het resultaat vooral heel willekeurig: allegorese stelt de uitlegger in staat een tekst alles te laten zeggen. Typologie blijft gebonden aan wat de tekst zegt. Niet elke tekst kan als type voor Christus, de gemeente, avondmaal, doop enz dienen.
  • Allegorese is tijdloos: het leest eeuwige waarheden in de tekst terug.
    Typologie is historisch: de waarheid van het christelijk geloof komt in de geschiedenis eerst voorlopig en beperkt (in het OT), pas later definitief en volledig (in het NT) aan het licht.

Dialectiek
Typologie is de exegetische methode die vanuit een hoger gezichtspunt (dat Jezus de Christus is) naar bewijzen zoekt. Typologie lijkt daardoor wat op de dialectische methode: daar heft de synthese de oorspronkelijke stelling en tegenstelling ook op een hoger niveau op.  Bv de tegenstelling vrijheid (ik rijd links omdat ik dat wil) tegenover dwang (je moet rechtshouden) wordt opgeheven in het hogere begrip verantwoordelijkheid (ik wijk uit naar links om een ongeluk te voorkomen).

In de typologie staan type en antitype dus niet als een dialectische these en antithese tegenover elkaar:

  • Het antitype is het best te vergelijken met de dialectische synthese (allebei op een hoger niveau).
  • Het type is het best te vergelijken met de basale dialectische these.
  • De dialectische antithese ontbreekt in de typologie.

Op deze site probeer ik in het menu Kringen bij 'Ik zelf Nieuw, Nieuw Volk, Nieuwe Tijd, Nieuw Begin en Einde, opNieuw God'  met deze dingen rekening te houden. Ik wil het Nieuwe van het christelijk geloof niet als een klein beetje nieuwer beschrijven, maar als een kwalitatief hoger Nieuw tov het voorgaande: het oude dat voorbij is.

1 Soms gebruikt het NT ook andere woorden als voorbeeld, oerbeeld, gelijkenis (Gr. 'upodeigma, eikoon, parabolè).
Tupos kan trouwens ook gewoon voorbeeld betekenen: De geschiedenis van Israel (mn de 40 jaren in de woestijn) is voorbeeldig/typisch (tupikoos; 1 Kor 10: 11). De gelovigen moeten een voorbeeld nemen aan Paulus (Filp 3: 17). De gemeente in Thessaloniki is een voorbeeld voor andere (1 Thes 1: 7). Het NT hanteert geen strikte exegetische terminologie.

terug