Namen en titels voor Jezus Namen en titels voor Jezus

Jezus sprak over zichzelf als de Zoon des Mensen. Johannes noemt hem 'de Zoon van God'; bij Paulus heet hij Christus en Heer, zijn discipelen noemden hem rabbi, en hij had nog een bijnaam 'van Nazareth'. Wat zegt dit over Jezus? Hoe zag hij zichzelf, en wat hebben anderen in hem gezien?

Jezus
De naam Jezus is Grieks voor Jozua, dat is Aramees voor 'de HERE redt', zie Jezus' onbekende jaren.

Zoon des Mensen
Jezus had het vaak over de Zoon des Mensen. In alle teksten met die titel kun je Mensenzoon vervangen door ik (Jezus): hij duidde daarmee niet een ander aan, maar zichzelf. Het bijzondere is dat deze uitdrukking niet als een titel in gebruik was zoals Messias of Zoon van God. Wat betekende die?

  • In de Joodse wereld is het een bekende uitdrukking die in de eerste plaats gewoon ‘mensenkind’ betekent. Zo bv Ps 8: 5 ‘Wat is de mens…het mensenkind dat Gij hem gedenkt?’ De profeet Ezechiël weet zichzelf zo vaak aangesproken door God: ‘Profeteer mensenkind.’ (Ez 2: 1. 3. 6. 8 enz). In deze gewone betekenis heeft Jezus het ook over de Zoon des Mensen, bv Luc 7: 34 of Mat 8: 20 waar hij zegt dat de Mensenzoon geen plek heeft waarop hij zijn hoofd kan neerleggen.
  • De uitdrukking herinnert ook aan een visioen van Daniël. In een droom ziet hij iemand als een mensenzoon / een mens op een wolk naar ‘de Oude Wijze’ (God) toe te gaan om van hem alle macht over de volken op aarde te krijgen (Dan 7: 13 - 14). In deze apokalytische (einde der tijden) zin heeft Jezus over zichzelf gesproken: Mc 8: 38; 13: 26; 14: 62.
  • Anders dan Daniël spreekt Jezus van het lijden en sterven dat de Zoon des Mensen te wachten staat Mc 8: 31; 9: 31; 10: 33-34; 10: 45.

Jezus gebruikt bij voorkeur deze ongewone, plechtige uitdrukking voor zichzelf. Hij spreekt liever niet over zichzelf als Messias of Zoon van God omdat deze titels gemakkelijk een politieke en militaire lading krijgen. Dat past niet bij het Koninkrijk dat Jezus bedoelde.

Christus, Messias, Gezalfde; Zoon van God
De titel Zoon des Mensen komt in de rest van het NT nauwelijks voor. Johannes, Paulus en de andere schrijvers noemen Jezus vaak:

  • Christus (Grieks) = Messias (Hebreeuws) = Gezalfde (met olie gewijd)
  • Zoon van God / Zoon van de Vader.

Dat deden ze waarschijnlijk omdat de uitdrukking ‘Zoon des Mensen’ buiten Israel nietszeggend was. Christus en Zoon van God daarentegen waren daar wel in gebruik als titel. Keizers en koningen werden gezalfd bij hun kroning.  Ze lieten zich ook wel Zoon van God noemen. Paulus en andere apostelen konden met deze benamingen duidelijk maken dat Jezus dicht bij God stond en om die reden geëerd en gehoorzaamd diende te worden.

Jezus echter vermeed deze termen zoveel mogelijk. De titel Zoon van God zou hem gemakkelijk de beschuldiging van godslastering kunnen opleveren. De naam Messias had in Israël vooral een politieke klank en zou tot het misverstand kunnen leiden, dat hij een opstand of bevrijdingsoorlog wil beginnen. Om dezelfde reden sprak hij liever ook niet over zichzelf als ‘Zoon van David’, een titel met een vergelijkbare politieke betekenis als Messias.

Overigens was Jezus niet gezalfd tot koning, profeet of priester; wel gedoopt  - door Johannes de Doper in de Jordaan - maar dat is wat anders. Toch was er wel een zalving: Mc 14 vertelt dat een vrouw een kruik vol mirre over Jezus' hoofd uitgiet. Daarvan zegt hij dat zij zijn lichaam heeft gezalfd voor de begrafenis.

Leraar, Rabbi/Rabboeni, Meester
Zo wordt Jezus aangesproken, en wie hem zo aanspreken zeggen van zichzelf dat ze leerlingen zijn, of volgelingen omdat ze in Jezus hun meester zien die antwoord op hun vragen weet en ook metterdaad helpen kan (bv de storm tot zwijgen en de golven tot bedaren brengen, Mc 4: 35 - 41). De Farizeeën noemen hem zo meer uit beleefdheid, en om hem met strikvragen te kunnen vangen (bv Mat 22: 35) Ook andere mensen spreken hem met meester aan in de hoop op raad (Mc 10: 17) of dat hij hen helpen zal, bv de blinde Bartimeüs die weer wil kunnen zien (Mc 10: 48 - 52).
 
In het Jodendom van die dagen kon iemand een Rabbi opzoeken en bij hem in de leer gaan. Bekende Rabbijnen waren Gamaliël (van wie Paulus een leerling was) Hillel en Sjammai. Maar bij Jezus ging het zo niet toe. Hij zocht zelf zijn leerlingen uit (Luc 5: 1 - 11). Niet iedereen is geschikt om hem te volgen (Luc 9: 57 - 62).

Heer/Here (Kurios)
Een andere titel waarmee mensen zich tot Jezus richtten, was kurios. Dat betekent soms ongeveer hetzelfde als leraar/rabbi/meester (bv Luc 12: 41) Maar bij kurios - knecht is het hoog - laag verschil groter dan bij meester - leerling. Soms is er sprake van grote onderdanigheid (Joh 4: 49) In gelijkenissen betekent kurios 'baas' van knechten of 'eigenaar' van slaven of 'heer des huizes' (Mat 24 - 25). In citaten uit het Oude Testament kan kurios de weergave van de Godsnaam zijn, bv Mc 12: 30.

Vanwege dat laatste - kurios aanduiding van de Godsnaam (bv Mat 9: 38) - krijg je als lezer wel eens de indruk dat Jezus haast met God samenvalt (bv Luc 5: 8). Het Johannes evangelie zegt dat ook met zoveel woorden: (Joh 14: 9; Joh 20: 18). Maar in verreweg de meeste gevallen is met de kurios of Here de opgestane Christus bedoeld (bv Hnd 1: 8)1. Zo handhaaft het Nieuwe Testament een onderscheid tussen Vader/God en Zoon/Christus/Here. De apostelen kozen de titel Here voor de Opgestane om aan te geven bij wie de christenen hoorden, wie hun heer en meester is (Hnd 10: 36, Rom 10: 12; 14: 4): niet een mens, of de  keizer in Rome, niet een godheid of kracht, maar Jezus, een mens in wie God naar hen en ons reddend heeft omgezien door ons zijn liefde en trouw te bewijzen: 1 Kor 8: 5 - 6

van Nazareth
Er waren meer mensen die de naam Jezus droegen. Vaak werd er dan iets aan toegevoegd om duidelijk te maken welke Jezus men bedoelde. Zo wordt Jezus ook wel zoon van Jozef genoemd (Luc 3: 23; 4: 22; Joh 1: 45 en 6: 42) en zoon van Maria (Mc 6: 3).
Van anderen kreeg Jezus de bijnaam uit Nazaret (zijn woonplaats)2, Nazarener3 (Gr. Nazarene) en vaker Nazoreeër4 (Nazoraios - de Grieks-Aramese aanduiding van Nazaret). Waarschijnlijk5 betekenen die laatste twee: 'afkomstig uit Nazareth'. Zo vat ook Mat dat op (Mat 2:23). In deze bijnamen klinkt van alles door:

  • Rond het begin van de jaartelling is Nazareth (niet in het OT genoemd) een klein dorpje van ongeveer 400 inwoners6 in het Noorden van Israel, in 'het Galilea der heidenen'. Kan daar iets goeds vandaan komen? vraagt Nathanaël (Joh 1: 45v) Het paradoxale antwoord vinden we in Joh 19: 19: het opschrift boven de gekruisigde Jezus vermeldt 'Jezus  Nazoreeër, Koning der Joden'.
  • Mat schrijft dat met de woonplaats Nazaret een profetie in vervulling is gegaan. Hij geeft niet aan welke profetie hij bedoelt. Kennelijk veronderstelt Mat dat zijn lezers dat wel zullen weten. Waarschijnlijk gaat het om Jes 11: 1 'Maar uit de stronk van Isaï schiet een telg op, een scheut van zijn wortels komt tot bloed. Het Hebr. woord voor scheut of spruit is netser, dat klinkt naar Nazaret.
  • Nazoraios (meer dan Nazarene) herinnert aan de oudtestamentische 'nazir': iemand die aan God is gewijd en zich om die reden van alles ontzegt (geen wijn drinken), rein moet blijven (geen dode aanraken) en herkenbaar is (haren niet knippen). In het Oude Testament zijn dat bv Simson (Ri 13: 5 +7; 16: 7) en Samuël (1 Sam 1: 11). De regels voor een 'nazir' staan in Num 6 en worden in het Rabbijnse Jodendom later uitgewerkt in een traktaat van diezelfde naam in de Talmoed. De profeet Amos meldt dat het volk de gave van profeten en nazireeërs niet op waarde heeft weten te schatten (Amos 2: 11v). De Griekse vertaling van het OT, de Septuaginta geeft het Hebr nazir weer met 'naziraios' (Ri 13: 5 + 7; 16: 17; Amos: 11v). Met de plaats Nazaret heeft dat niets te maken.
  • Waarschijnlijk was Johannes de Doper een nazir. (Luc 1: 15v) Zou Jezus zichzelf als een nazir hebben gezien? Weliswaar voldeed hij niet aan de uiterlijke kenmerken van een nazir (Luc 7: 33v) maar in moreel en religieus opzicht was hij duidelijk iemand die zich 100% aan God had toegewijd. Ik denk, dat men hem daarom zo vaak Nazoraios noemde. Op de titulus – het plankje met de beschuldiging – staat te lezen: Koning der Joden’. Johannes laat daar aan vooraf gaan 'Jezus Nazoreeër' (Joh 19: 19). Vond hij dat belangrijk vanwege het dorpje Nazaret, of wilde hij hier aangeven dat Jezus een nazir was, toegewijd aan Gods zaak? Ik denk het. Daarbij komt dat de eerste christenen ‘sekte der Nazoreeërs (Hnd 24: 5) genoemd worden. Waarom zou dat op de plaats Nazaret slaan? Welke sekte wil bekend staan om de plaats waar zijn stichter is opgegroeid?, Het lijkt me logischer dat ze herinnerd willen worden om Jezus, de nazir of nazoraois. Notsrim (afgeleid van hetzelfde nazir / nazoraios) is nog altijd de naam voor christenen in het Midden Oosten en in de Rabbijnse literatuur.
Conclusies
Jezus zichzelf zag als iemand die
  • Volstrekt aan God is toegewijd: hij wil niets anders dan wat zijn hemelse Vader wil. Als het dingen zijn, waar hij tegenop ziet, zoekt hij de stilte om te bidden (Getsemane, Mc 14: 32). Dat doet hij vaker (Luc 3: 21. 6: 12; 9: 18 11: 1) . Zo bewaart hij de intieme verhouding met zijn God die hij Abba – Vader noemt.
    Daaruit valt af te leiden dat Jezus zichzelf als Gods Zoon heeft gezien, dwz Gods afgezant, maar hij vermeed het zo over zichzelf te spreken. Mc vertelt dat Jezus Gods afgezant werd bij zijn doop. Paulus en Johannes nemen deze titel over en nemen een voorbestaan (pre-existentie) van de Zoon van God aan.
  • Betrokken is bij de beslissende wending in de geschiedenis: de komst van Gods koninkrijk.
    Dus zal hij zichzelf ook gezien hebben als Messias en/of Zoon van David door wie Gods rijk aanbreekt (Mc 10: 47 - 52; 11: 9v, 12: 35 - 37). Dat is ook de beschuldiging van Kajafas (Mc 14: 61v). Deze term zal Jezus vermijden omdat dit koninkrijk niet het resultaat zal zijn van een bloedige strijd van volgelingen onder aanvoering van hemzelf als Messias. Het is Gods koninkrijk: God zelf zorgt voor de tot stand koming. (zie Koninkrijk van God)
  • Bewust is van het feit dat zijn trouw aan God tegenwerking en vijandschap zal oproepen.
  • Weet dat zijn lijden en dood onvermijdelijk zijn, wil de komst van Gods koninkrijk doorzetten.
  • Nagedacht heeft over het lijden dat hem wacht. Vast heeft hij zijn lot gezien als dat van een profeet en/of als een martelaar die zijn leven geeft voor anderen en/of als de lijdende Knecht des Heren.en/of als lijdende Zoon des Mensen.
  • Na zijn lijden en sterven door God gerehabiliteerd zal worden als glorieuze, koninklijke ‘Zoon des Mensen’ (Dan 7)
  • zie ook 'een toegewijd mens'

-----
1 Soms God zelf (Hnd 4: 24), dan gaat het om citaten uit het OT
2 Nazaret/Nazareth/Nazara in het NT: Mat 2: 23; 4: 13; 21: 11; Mc 1: 9; Luc 1: 26; 2: 4. 39 en 51; 4: 16; Joh 1: 45 en 46;  en Hnd 10: 38
3 Jezus als Nazarènos in het NT: Mc 1: 24; 10: 47; 14: 67; 16: 6; Luc 4: 34 en 24: 19.
4 Jezus als Nazooraios in het NT: Joh 18: 5. 7. 37; 19: 19; Mat 2: 23 en 26: 71; Luc 18: 37 en Hnd 2:22; 3: 6; 4: 10; 6: 14; 22: 8 en 26: 9  (en 24: 5 voor de volgelingen)
5 Er zijn ook geleerden die het onwaarschijnlijk vinden dat Nazooraios is afgeleid van Nazaret. Zij denken - net als Mat - aan Jes 11: 1 (Hebr. netser, spruit) en ook aan Jes 42: 6vv en 49; 6vv (Hebr. natsar - bewaken , beschermen). Maar ligt het voor de hand dat de ts van natsar overging in een z?
6 Wikipedia: 'Op grond van de omvang van het grafveld uit de Herodiaanse periode schat archeoloog Jonathan Reed de bevolkingsgrootte van Nazareth in deze periode op minder dan 400 personen.'  J.L. Reed, Archaeology and the Galilean Jesus. A Re-examination of the Evidence, Harrisburg: Trinity Press, 22002, ISBN 1-56338-394-2, p.131v.
 
terug