Mc 4: 35 - 41 (Mat 8: 23 - 27 en Luc 8: 22 - 25)

afb 29 Christus in de storm op het meer van Galilea (Rembrandt, 1633)
Mc 4: 35 - 41 (Mat 8: 23 - 27 en Luc 8: 22 - 25)

Context
In Mc 4: 1 lezen we dat Jezus begon te leren bij het meer van Galilea. Jezus spreekt de zeer grote schare toe vanuit een schip op het water, vlakbij de oever waarop de mensen staan en hem verschillende gelijkenissen horen vertellen.

Achtergrond
Een bekend verschijnsel in Israël is de landwind: lucht die op het eind van een warme dag vanaf het warme woestijnland naar de Middellandse Zee stroomt. Als deze wind vanaf de hoge bergen over het Meer van Galilea moet, valt die daarop neer (katebè Luc 8: 22) en veroorzaakt hoge golven. Overigens wijt Mat (8: 24) de golven aan een sterke beving (seismos megas). In beide gevallen is het effect het hetzelfde: het schip maakt water en dreigt te zinken.

In het vervolg valt op, dat wind en golven telkens beide genoemd worden. Zo herinneren de evangelisten aan Gen 1, waar een geweldige storm (Gen 1: 2c) waait over de wateren en eerst Gods scheppende spreken orde tot stand brengt en een bewoonbare wereld mogelijk maakt. (verglijk ook Ps 74: 13v en Ps 89: 10v).
Deze link naar het Scheppingsverhaal zou overigens sterker zijn als Mc (en Mat en Luc) hier de Griekse woorden 'hudoor' (water) en 'abussos' (afgrond, diepte, oervloed) zouden hebben gebruikt. Die staan nl in de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuaginta. De evangelisten gebruiken echter het gewone woord thalassa, dat zowel zee als meer kan betekenen.


Mc 4: 35     Aan het eind van die dag, toen het avond was geworden, zei Hij tegen hen: ‘Laten we naar de overkant oversteken.’
Als het begint te schemeren, stelt Jezus voor (het meer van Galilea) over te steken. Hij wil kennelijk naar een plek waar de mensen hem een tijdje met rust laten. Dat doet hij wel vaker, Mc: 6: 45 - 47 (op de berg) 9: 2 - 13 (op de berg) 14: 32- 35 (Gethsemaneh). De rust heeft hij nodig om zich te bezinnen op de weg die Hij moet gaan, om te bidden.
Reizen en op weg gaan met Jezus is bij Mc ook altijd een beeld voor een gelovig leven leiden: een kruis dragen, de navolging van Christus.

Mc 4: 36     Ze lieten de menigte achter, en namen Hem mee in de boot waarin Hij al was. En andere boten gingen mee.
Het voorstel van Jezus wordt direct uitgevoerd. Jezus gaat mee in de boot waarin hij zich al bevond (Mc 4: 1). Er gaan andere boten mee: een deel van de menigte wil bij Jezus blijven om nog meer van hem te horen. Deze komen in het verhaal niet meer terug. Het lijkt erop dat Mc hier niet zelf vertelt, maar een oude overlevering doorgeeft.

Mc 4: 37 Er stak een hevige storm op en de golven beukten tegen de boot, zodat die al vol liep.
Uit het niets is er op eens de valwind. De golven die daar het gevolg van zijn, slaan over de boorden van de boot, die zich vult met water en dreigt te zinken. Er is kennelijk niet tegen op te hozen.
Een mooie parallel in de psalmen is Ps 107: 23 - 32 waar zeevaarders in de storm terecht komen, merken dat ze totaal machteloos zijn, in hun nood God aanroepen, en dan toch behouden aankomen.

Mc 4: 38a      Maar Hij lag op het achterdek te slapen op een kussen.
Heel merkwaardig is nu wat Mc van Jezus vertelt: ondanks de gierende storm en de golven die over het schip slaan, slaapt Jezus overal door heen. Tegenover de paniek en angst van de discipelen staat de rust en het vertrouwen van Jezus.

Mc 4: 38b     Ze maakten Hem wakker en riepen: ‘Meester, doet het U niets dat we vergaan?’
De storm kan Jezus niet wakker krijgen; voor het roepen van de discipelen is hij wel gevoelig. Net zoals ouders door het lawaai van wind en regen heen slapen, maar als hun kind begint te huilen, zijn ze direct wakker.
De leerlingen wekken hem, dat is ook een Paaswoord (Mc 16: 6 - Hij is opgewekt, hij is hier niet). 
'Meester' (didaskalos) roepen ze. Straks, als de storm is gestild beseffen ze, dat ze met die titel niet uitkomen. Dan vragen ze 'wie is Hij toch...?  Maar nu is hij nog hun meester en zien ze zichzelf als zijn leerlingen. En ze vatten zijn rust op als onverschilligheid: alsof het hem niet kan schelen dat het schip zal zinken en zij zelf zullen verdrinken. De vraag klinkt verwijtend. Wat ze eigenlijk willen, is dat Jezus meehelpt de boot drijvend te houden tot de storm gaat liggen.

Mc 4: 39     Toen Hij wakker geworden was, bestrafte Hij de wind en zei tegen het meer: ‘Zwijg! Wees stil!’ En de wind ging liggen, en er kwam een grote kalmte.
Wat Jezus doet, zal hun verbaasd hebben. Ipv te helpen met het hozen, spreekt hij de storm en de golven van het water toe. Bestraffend: op strenge toon. In de gebiedende wijs: zwijg, wees
stil. Welk normaal mens doet zoiets? Hij lijkt wel niet goed bij zijn hoofd. Alsof de wind en de golven oren hebben om te horen. En een wil die kan gehoorzamen.
Maar dat is hoe Jezus het ziet
en daarom spreekt hij wind en water toe op dezelfde manier als waarop hij boze geesten uitdrijft (Mc 1: 25, 9: 25) en de satan beveelt (Mc 8: 33). Zoals je tegen hond 'af' zegt, en 'terug in je hok' zo wijst hij de machten van de chaos terecht. Hij spreekt met gezag. Hij laat ze geen enkele keus.
Het effect van Jezus' woorden is verbijsterend: de storm gaat liggen, de zee komt tot bedaren. Er komt een grote kalmte. Wat een contrast met de grote storm van vers 37. Het wordt helemaal rustig. Een oorverdovende stilte.

Mc 4: 40     (Jezus) zei tegen hen: ‘Waarom zijn jullie zo angstig? Geloven jullie nog steeds niet?’
Nu richt Jezus zich tot de leerlingen in de boot en vraagt naar de reden van hun angst. Dat doet hij vaker (Mc 7 : 18; 8: 17. 21. 33 en 9: 19). Het Griekse woordje deilos betekent 'bang' en ook 'laf'. Hij had kennelijk wat anders van zijn leerlingen verwacht dan hun paniek tijdens de storm. Maar wat dan?

  • Dat ze rustig bleven in de storm? Maar het was toch alle hens aan dek? Wie zou niet meehelpen de boot drijvend te houden. Slapen als Jezus is dan geen optie.
  • Dat ze niet zelf de storm het zwijgen oplegden? Maar welke mens kan dat?
  • Of zou hij het hun kwalijk nemen dat ze hem het verwijt van vers 38 (onverschilligheid) maakten? Gezien de vervolgvraag moet dat het wel zijn: Na alles wat ze van Jezus gezien en gehoord hebben (Mc 1 - 4) is het hun toch nog niet duidelijk wie hij is. Als ze dat wel wisten zouden ze ipv bang en laf te zijn, wel wat meer moed en vertrouwen gehad hebben.


Mc 4: 41      Ze werden beangstigd door een grote angst en zeiden tegen elkaar: ‘Wie is Hij toch, dat zelfs de wind en het meer Hem gehoorzamen?’
Nu valt een nieuwe, andere angst (fobos) over de leerlingen. Niet de storm, maar Jezus is het die hen met schrik en beven vervult. Hoe beklemmend dat is, blijkt uit de omslachtige formulering 'beangstigd door een grote angst' (Vgl Jona 1: 10 en 16; Luc 2: 9) 'Wie is hij toch?', vragen ze zich bevreesd af. Zelfs de wind en het meer gehoorzamen hem!
Het antwoord staat er niet bij. De lezer moet het zelf bedenken en kan het geven als hij het evangelie uit heeft. Hij is de Zoon van God, de Messias, de Zoon des Mensen. Dat antwoord zal de lezer dan echter ook met vrees en beven vervullen. Net zoals de eerste getuigen van de opstanding bevreesd waren (Mc 16: 8)
Pas op het eind weten we dat hij het is, en niets of niemand anders, die we als onze God hebben te vrezen. Hij verdient ontzag, aanbidding en toewijding. Hij is onze hoop als ons leven in de storm terecht komt.

Mattheus
De versie van Mat 8: 23 - 27 wijkt in details af van Mc.
Bij Mat gaat het om een beving, niet om een valwind. De golven bedekken zelfs de boot. De leerlingen roepen Jezus aan met Heer (kurios), dat kan meester/meerdere betekenen, maar het is ook de Naam van God (HERE).
Ze verwijten Jezus geen onverschilligheid, ze maken hem wakker in de hoop dat hij hen zou redden. Op dat moment, nog voor hij de storm tot bedaren brengt, vraagt hij zijn leerlingen al waarom ze zo deilos (bang en laf) zijn en noemt hen 'kleingelovigen'. Daarna bestraft Jezus de wind en het meer. De woorden die Jezus daarvoor gebruikt vindt Mat niet de moeite van het vermelden waard. Ook Mat spreekt van een grote kalmte.
Mat beschrijft dan het effect dat dit wonder heeft op de mensen (niet de leerlingen): zij verbazen zich. Dat is een minder aangrijpende emotie dan 'beangstigd worden met grote angst', zoals Mc dat heeft.
Er is iets voor te zeggen dat Mat het verhaal dat hij van Mc overneemt, omvormt in de richting van de kerk - het scheepje, dat door duistere machten uit het binnenste van de aarde (beving) wordt belaagd, maar met de Heer van de kerk aan boord, toch behouden aankomt. Tot verbazing van de buitenstaanders.

Lucas
De versie van Luc 8: 22 -25 volgt in grote lijnen Mc. Hij omschrijft de reis als 'het meer (limnè) oversteken'. Bij Lucas is sprake van een valwind waardoor de boot vol loopt met water. De leerlingen roepen twee keer 'meester' (epistate) dat net als didaskalos (Mc) leraar betekent. De vraag aan de leerlingen volgt hier - als bij Mc - op het stillen van de storm. ' Waar is jullie geloof?' is de vraag van Jezus, die zich erover lijkt te verbazen dat het geloof soms helemaal weg kan zijn.
Het gevoel dat de leerlingen uiteindelijk hebben, omschrijft Luc met de woorden angst (als Mc) en verbazing (als Luc).


Oude Testament
Het verhaal doet denken aan de profeet Jona, ook aan boord van een schip dat in de storm terecht komt. Dan komt de storm tot bedaren als Jona zichzelf overboord laat gooien. Het grote verschil met wat de evangelisten vertellen, is dat Jezus door te spreken de storm zijn wil oplegt. Echt duidelijke toespelingen op Jona geeft Mc echter niet. En de parallel Jona drie dagen in de buik van de vis en Jezus drie dagen in het graf, ontbreekt bij hem (wel in een ander verband bij Mat 12: 39v en Luc 11: 29v.)
In Ps 89 horen we van God die de wateren bestraft (vers 10v) en van David (vers 21) die met Gods macht bekleed is en over vijanden heersen zal. Dan staat er (vers 26) 'Zijn linkerhand leg Ik op de zee, zijn rechterhand op de rivier'.
Daarmee is duidelijk

  • dat in de bijbel water en zee symbool staan voor alle machten die het leven van mensen bedreigen, net zoals in Gen 1 het geval is.
  • dat iemand als David door God in staat gesteld zal worden om over de doodsmachten te heersen. Daarmee loopt dit psalmvers vooruit op wat de evangelisten van Jezus - zoon van David - en de storm op het meer vertellen.
terug