Mc 12: 28-32 Mc 12: 28-32

Aanleiding
In de tijd van Jezus was het een veelbesproken vraag: welke van de geboden is de belangrijkste? Rabbijnen tellen 248 geboden en 365 verboden in de Torah, samen 613 aanwijzingen. Waar komt het dan op aan? De vraag wordt aan Jezus gesteld. We horen daarvan in Mc 12: 28-34 en met kleine verschillen ook in Mat 22:34-40 en Luc 10: 25-28.  Bij Mat en Luc is het een wetgeleerde die om Jezus te  verzoeken hem deze vraag stelt. Hij hoopt op een antwoord waarmee Jezus zichzelf in de problemen brengt. Dat zou gemakkelijk kunnen, nl door van één gebod of verbod te verklaren dat die het belangrijkste is en daarmee aangeven dat de andere niet belangrijk zijn. Op een geniale manier ontwijkt Jezus deze valkuil.

Antwoord
Het antwoord dat Jezus geeft staat bekend als het grote gebod van de liefde. Dat is goed gekozen want om de liefde gaat het. Om de liefde tot God en om de liefde tot de naaste. Twee keer staat er daarom ‘je zult liefhebben’. Jezus zegt daarmee geen nieuwe dingen. De eerste helft van het antwoord is een citaat uit Deut 6:5, de tweede helft uit Lev 19: 8, maar de combinatie van deze twee vind je nergens in het Jodendom van toen, die is uniek.

Bij Mattheüs lezen we dat Jezus van die twee helften heeft gezegd dat het tweede aan het eerste gelijk is. Daarmee bedoelt Jezus niet dat de liefde tot God hetzelfde is als de liefde tot de naaste. Het verticale, de liefde tot God (bv bidden en naar de kerk gaan) is echt wat anders dan het horizontale, de liefde voor je naaste (bv voor je zieke buurman de heg knippen). Bedoeld is: beide helften zijn even belangrijk: gelijkwaardig. Je moet ze allebei doen. Je kúnt wel het één doen en het ander nalaten, maar dat is duidelijk niet de bedoeling. Het zijn twee kanten van dezelfde zaak.
Aan het Grieks van het Nieuwe Testament kun je dat ook zien. Het woord dat Mattheüs gebruikt voor ‘gelijk’ is homoia (vergelijkbaar) en niet isos (letterlijk hetzelfde).

Bij Marcus haalt Jezus eerst nog Deut 6: 4 aan, de geloofsbelijdenis van Israel. “Hoor, Israël, de Heer is onze God, de Heer is één.” (NBG) Dat is om verschillende redenen:

  • Het onderstreept dat in de ogen van God het horizontale en het verticale één en dezelfde zaak is. Hij heeft zijn eer heeft gesteld in het geluk van mensen. Wie Hém liefheeft die zo om mensen geeft, moet zelf ook naar mensen omzien.
  • God is één: de enige. Het is zinloos en verkeerd om een deel van je hart, ziel, verstand of kracht aan nog een andere (af)god toe te wijden. Net zoals je in een liefdesrelatie maar één partner hebt, zo is dat ook in relatie tot God. Er is naast Hem geen ruimte voor andere goden als geld, drank, carriëre, bezit enz. want niemand kan twee heren dienen (Mat 6: 24).
  • God is één: uit één stuk, integer. Door je op Hem alleen te richten valt je leven als mens ook niet meer zo uiteen in allerlei rollen die je speelt en maskers die je draagt.

Omdat het om liefhebben gaat, doe je dat met inzet van heel je wezen, dus met heel je hart en heel je ziel, en met heel je verstand (+ met al je kracht staat er bij Marcus en Lucas).

  • Het hart is de binnenste kern van de mens: hoe hij of zij echt is en waar zijn verlangen, zijn liefde naar uit gaat (Spr 4: 23), waar hij zijn wil op richt.
  • De ziel is in dit verband het bewustzijn: dingen kunnen voelen en ervaren en ook daarover nadenken (zelfbewustzijn).
  • Het verstand laat je in je geloof niet thuis, integendeel. Dat doet volop mee. Maar dan moet je wel weten dat het niet zozeer om objectieve kennis gaat (veel feitjes weten) als wel om relationele kennis, die je opdoet uit de omgang met God.
  • Je kracht wordt ook gevraagd, want geloof moet niet iets van enkel mooie gevoelens blijven. Het vraagt toewijding, soms moeite, tijd, energie, offers en soms zelfs je leven om God lief te hebben en trouw te blijven. 

De tweede helft van het gebod wijst op je (niet ‘de’) naaste. Dat is niet zomaar de medemens in het algemeen, maar de concrete mens die jouw pad kruist. Iedereen kan het worden, niemand uitgesloten: je zieke buurman, een vluchteling die je tegenkomt op het plein, een eenzame vrouw die in de supermarkt een praatje met je begint, een kind dat voor jouw deur van zijn fietsje valt. Hen zul je liefhebben. Dat is je hart laten spreken en dan doen wat nodig is. Niet: hem of haar uit de weg gaan (vgl de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan die bij Lucas in dit verband staat).

Als jezelf  volgt – net als in Lev 19: 18 – op je naaste (en niet op liefhebben). Dus je moet liefhebben je naaste (die iemand is) als jezelf. Vergeet niet, als je het goed hebt, dat jij of je voorgeslacht ook slechte tijden hebben gekend (Deut 26: 5).
Toch is ‘liefhebben als jezelf’ geen onzin: als je een hekel aan jezelf hebt of het leven een waardeloze zaak vindt, dan kun je niet veel voor je naaste betekenen. Volgens het evangelie ben je hoe dan ook voor God de moeite waard, zo door Hem geliefd dat we Hem Vader mogen noemen en onszelf als zijn kind mogen zien. Zo kun je jezelf aanvaarden en liefhebben. Dan zul je ook proberen je naaste te aanvaarden zoals hij of zij is.

Afronding
Jezus besluit zijn samenvatting met “Er zijn geen geboden belangrijker dan deze” (Mc). Dus je mag geen enkele van de geboden of verboden zo toepassen en gebruiken dat je je daardoor afmaakt van de zorg voor je naaste of van de liefde tot God.
Bij Mat staat het anders, maar zakelijk is het hetzelfde: “Aan deze twee geboden hangt
geheel de Wet (Torah) en de Profeten.” (NBG). Maw de liefde voor God en voor je naaste zijn verbijzonderingen van de algemene regel. In de Bergrede zegt Jezus dat hij gekomen is niet om de wet en de profeten af te schaffen, maar om ze te vervullen. Dat is ze waarmaken en doen en zo hun ware bedoeling weer aan het licht te brengen (Mat 5: 17). Zijn strikvraag heeft de wetgeleerde niets opgeleverd tegen om tegen Jezus in te brengen.

Toch doorbreekt Jezus hier de belangrijke positie van de Torah in het Jodendom. Het is niet meer je verhouding tot de Torah met zijn vele geboden en verboden die beslist over hoe je verhouding tot God. Die verhouding wordt voortaan bepaald door je volledige, liefdevolle toewijding tot God en tot de naaste.
Wij noemen dat wel het grote gebod, maar met een uiterlijk, opgelegd moeten heeft dat weinig te maken. Het is meer een moeten van binnenuit, een niet anders kunnen. Een vrucht van het geloof.

Vraagt Jezus niet teveel?
Want wie kan dit gebod, veel-eisend als het is, (vier keer ‘heel’) waarmaken? Maar dat was de vraag niet. De vraag was ‘waar komt het op aan?’ En Jezus geeft een antwoord dat we met instemming begroeten, ook al schieten we te kort in de uitwerking. Jezus heeft dit gebod wel waargemaakt, zijn leven lang en ihb aan het einde als hij hangt aan het kruis. Het horizontale: hij scheldt zijn beulen niet, maar bidt voor hen ‘Vader, vergeef het hun, ze weten niet wat ze doen (Luc 23: 34). En het verticale: hij vervloekt God niet, maar bidt ‘Vader, in uw handen mijn Geest’ (Luc 23: 46). Hij sterft zoals hij heeft geleefd.

Of toch alleen het horizontale?
Op de volgende plaatsen is er sprake van enkel je naaste liefhebben:
Mat 7: 12 waar Jezus zegt:
Behandel anderen dus steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profeten.”
In Rom 13: 9 en Gal 5: 14 stelt Paulus dat je je naaste moet liefhebben als jezelf want dat is de vervulling en samenvatting van al Gods geboden.
De beperking tot het horizontale zal te maken hebben met het verband waarin deze teksten voorkomen. De context van Paulus samenvatting is in beide gevallen het slot van de brief, waarin hij gewoon is allerlei praktische aanwijzingen te geven voor het leven van christenen onderling. Dan volstaat het enkel het horizontale aan te halen. En in Mattheüs is dat eigenlijk ook zo.

De gulden regel (-)
Overigens lijkt dit op het bekende gezegdeWat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.” Maar toch is dat heel wat anders, want negatief: je zegt daarmee alleen wat je niet moet doen, nl geen overlast bezorgen. Bv als ik me stoor aan de herrie van de buren, moet ik zelf de muziek ook niet zo hard zetten, dat de buren die door de muur heen kunnen horen. De negatieve formulering is een beperking en wordt gemotiveerd door eigenbelang, niet door de liefde.

De gulden regel (+)
Ook als je deze gouden regel positief formuleert als ‘behandel anderen zoals je door hen behandeld wilt worden’ (bv met respect) heb je daarmee nog niet gezegd dat je je naaste moet liefhebben, dwz dienen, helpen, vergeven. 
Jezus’ samenvatting is onovertroffen.

terug