Marcus Marcus

De schrijver
Kerkvader Papias (65 - 130 nC) is de eerste (voor zover bekend) die het evangelie aan Marcus toeschrijft. Met Marcus bedoelde hij de Johannes Marcus die in het NT genoemd wordt. Dat is een neef van Barnabas. Marcus trok met zijn oom en Paulus op en was ook met Petrus goed bekend. (Hnd 12: 12 en 25; 15: 37 en 39; Film 1: 24; Kol 4: 10; 2 Tim 4: 11 en 1 Pe 5: 13). Of Papias, cq de kerkelijke traditie het hier bij het juiste eind hebben, wordt door de meeste onderzoekers betwijfeld, maar onmogelijk is het niet. Sommige uitleggers menen zelfs dat deze Marcus de jonge man is, die in de nacht van de gevangenneming vlucht en zijn linnen kleed verliest (Mc 14: 51v), maar dat is op geen enkele manier hard te maken. Het opschrift 'evangelie naar Marcus' is van later datum. Velen houden het erop, dat niet meer bekend is wie de auteur van dit evangelie is.

Datering
Het onderzoek naar de synoptische evangeliën heeft duidelijk gemaakt dat Mc de oudste is van de drie is en ten grondslag ligt aan Mat en Luc. (> Twee Bronnen Theorie). Gaan we af op enkel de inhoud van Mc, dan past een tijd rond de eerste Joodse opstand uitlopend op de verwoesting van de tempel in 70 nC. Mc lijkt een zekere afstand te reflecteren van Joden en Christenen. Dat past bij de jaren na 70, als de kloof tussen kerk en synagoge zich meer en meer verwijdt. Als plaats van ontstaan wordt  aan  wel aan Palestina of Syrië gedacht, maar Rome is ook niet onmogelijk. Dat is ook de opvatting van de kerkelijke traditie: het evangelie zou in Rome geschreven zijn, waar Marcus met Petrus verbleef en ze beiden met vele andere christenen de schuld kregen van de brand in Rome (64 nC) en dat met de dood moesten bekopen.

Omvang
Mc is het kortste evangelie. Het eindigt met 'Want zij waren bevreesd' in Mc 16: 8. Men heeft dat altijd een vreemd eind gevonden. Mat en Luc vullen dit einde dan ook aan in hun evangelie. En latere copiïsten vulden Mc 16: 8 aan met de verzen 16: 9 - 20, met daarin gegevens die ze bij Mat, Luc en Joh vonden. Mc 16: 9 - 20 is dan ook secundair. Tegenwoordig menen steeds meer onderzoekers dat Mc 16: 8 weliswaar ongewoon is, maar toch wel een goed en passend slot vormt van het Mc.

Bronnen
Waarop baseert Mc zijn evangelie? Volgens de bijbel is hij niet één van de twaalf discipelen. Wat hij vertelt over Jezus, heeft hij dus niet zelf meegemaakt. Ging hij af op de herinneringen van Petrus (zo de kerkvaders) of andere directe getuigen? Of ging hij af op wat anderen hem over Jezus vertelden? Kon hij over schriftelijke bronnen beschikken, bv een verzameling wonderverhalen (mogelijk bv Mc 2: 1 - 3: 6), of zelfs het lijdensverhaal? Al deze opvattingen zijn verdedigd, maar tot een communis opinio is het niet gekomen.
Wel is duidelijk dat Mc gebruik maakt van wat de traditie hem aanbiedt en daar een eigen compositie van maakt: het eerste evangelie in zijn soort. Een nieuwe literaire vorm: geen biografie, geen geschiedenis, maar een aaneenrijging van uitspraken, voorvallen, wonderen, gelijkenissen samengebracht in een éénjarig reisverhaal van Jezus, met het doel hem als de Christus te verkondigen.
Marcus' creatieve hand zien we vooral terug in

  • het redigeren van al die losse elementen en evt al bestaande deelverzamelingen
  • en hoe hij die ordent in het overkoepelend schema Galilea, onderweg, Jeruzalem. Dat schema is zijn compositie.

Hoe creatief ook, de auteur streeft geen esthetisch doel na; hij heeft vooral geloofsmotieven. Met de tegenstelling Galilea - Jeruzalem onderstreept hij bv waarom Jezus werd afgewezen door de Joodse leiders, en waarom het evangelie aan de heiden-volken wordt verkondigd.

Taal
Dit evangelie is in eenvoudig Grieks geschreven. Opvallend is het gebruik van het woordje 'euthus' - terstond. Dat komt vele malen voor. Daardoor krijgt het verhaal een grote vaart.

Inhoud
De drie synoptische evangeliën lijken sterk op elkaar in het lijdensverhaal dat zij vertellen. De verschillen zitten veel meer in wat daaraan voorafgaat. Mc heeft dan vooral wonderen en andere daden van Jezus; Mat en Luc hebben veel meer uitspraken en gelijkenissen.
Jezus is uiteraard de hoofdpersoon. Hij wordt Zoon des Mensen genoemd, Zoon van God en Messias. Dat zijn beladen titels. Wat de mensen rond Jezus en de lezers van Marcus er bij dachten, is niet altijd wat Jezus ermee bedoelde. Vandaar de zgn zwijggeboden (zie hier onder).

Opbouw
Mc 8: 27 markeert de overgang tussen de twee hoofddelen:

  1. Tot Mc 8: 26 is Jezus in Galilea en omstreken, doet hij wonderen, spreekt hij de mensen toe.
    Dit eerste deel wordt voorafgegaan door titel (Mc 1: 1) en proloog (Mc 1: 2 - 15)
  2. Als Petrus in Mc 8: 27 heeft geraden wie Jezus is, begint het volgende deel.
    Jezus legt uit dat hij moet lijden en sterven en opstaan. Vanaf Mc 10 gaat Jezus de lijdensweg naar Jeruzalem.
    In Mc 11 lezen we van zijn intocht, vanaf Mc 14 volgt de eigenlijke Passio.
    Dit tweede deel loopt uit op de Paasberichten (Mc 16: 1 - 8).

Binnen deze hoofdstructuur blijkt bij nauwkeurig toezien, dat Mc een buitengewoon zorgvuldig gecomponeerd boekje is. Het voert te ver om dat hier weer te geven. We komen er in de uitleg van de pericopen op terug.

Lijdensverhaal
'Mc is een lijdensverhaal met een uitvoerige inleiding' (M. Kähler). Een derde deel is gewijd aan de laatste week in Jeruzalem. Ook in de eerste helft is al sprake van ongeloof (Mc 6: 6), weerstand, beschuldigingen (Mc 2: 7), doodsbedreiging (Mc 3: 6) tegen Jezus. Van de uitspraken over de Zoon des Mensen gaan er 8 van de 12 over diens lijden. Bij Mat is dat minder: 8 van de 27. Bij Luc nog minder: slechts 5 van de 23.
 

De weg
Bij Jezus horen betekent hem volgen op de weg. Opvallend is, dat waar Mc het woordje 'weg' gebruikt, (Mc 8: 27, Mc 9: 33v, Mc 10: 17, Mc 10: 32, Mc 10: 52) Mat en Luc deze teksten wel overnemen, maar zonder het woordje 'weg'. Zij vatten 'weg' blijkbaar gewoon op als onderweg, op de weg. Dus als plaatsaanduiding die verder geen betekenis heeft en daarom weggelaten kan worden. Bij Mc gaat het voortdurend om de lijdensweg. Op die weg gaat de Heer voor, het is dus ook de weg voor zijn leerlingen.
 

Zwijggeboden, Messiaaans Geheim
Opvallend zijn de zgn zwijggeboden. Herhaaldelijk verbiedt Jezus mensen en demonen om te spreken over de genezingen die hij verrichtte (Mc 1: 43; 5: 43; 7: 36; 8: 26) of over de exorcismen (geest-uitdrijvingen, Mc 1: 25 en 34; 3: 12). Hij wil niet bekend worden (Mc 7: 24; 8: 30; 9: 9; 9:30). Mogelijk staan hiermee ook in verband de misverstanden van zijn leerlingen (Mc 6: 52; 8: 17 -21) en de reden die hij opgeeft voor het feit dat hij in gelijkenissen spreekt: om te verhinderen dat bij de buitenstaanders bekend wordt wie hij is (Mc 4: 11 - 12).

De eerste die met een verklaring voor deze zwijggeboden kwam, was W. Wrede (1901). Hij gaat er van uit dat Jezus zichzelf niet als Messias heeft gezien. De zwijggeboden gaan volgens hem dan ook niet op Jezus terug, maar zouden van de vroege kerk afkomstig zijn. Die legde Jezus deze zwijggeboden in de mond. Daarmee zou ze willen verklaren, dat Jezus tijdens zijn leven niet als Messias werd herkend en geloofd: pas na zijn dood en opstanding mocht het messiaanse geheim bekend worden (Mc 9: 9).
De theorie van Wrede is om allerlei redenen niet vol te houden:

  • Dat Jezus zich tijdens leven op aarde niet als Messias heeft laten kennen is pure speculatie. Er is in de oudste overleveringen, de brieven van Paulus, geen enkel bewijs voor te vinden. Het tegenovergestelde is het geval: de traditie spreekt van meet af aan van Jezus die Messias, Zoon van God en Zoon des Mensen is.
  • Als de zwijggeboden een verzinsel zouden zijn van Marcus, dan zou hij het consequenter hebben toegepast. In zijn evangelie vertelt hij echter ook dat ondanks het zwijggebod Jezus steeds bekender wordt.
  • Als Jezus zichzelf niet voor de Messias hield en anderen hem zo niet zagen, valt niet te begrijpen waarom hij werd opgepakt en gekruisigd.

Na Wrede zijn er allerlei andere verklaringen voor de zwijggeboden bedacht. De opvatting dat de zwijggeboden gewoon historisch zijn, heeft ook nog steeds aanhangers. Met hen houd ik het erop, dat Jezus wilde voorkomen dat hij te vroeg, te bekend zou worden. De betekenis van wie hij is, kan pas na zijn lijden, dood en opstanding verstaan worden. Dus ook die traditionele en politiek zo beladen titels Zoon des Mensen, Zoon van God en Messias moeten 'vanuit Pasen' hun ware betekenis ontvangen en bijgesteld worden. Daarom was Jezus huiverig voor die aanduidingen. Hij wilde misverstanden voorkomen. Zie ook 'hoe zag Jezus zichelf?'
 

terug