Jona 1: 1 - 3 Jona 1: 1 - 3

Jona 1: 1       Het woord des Heren kwam tot Jona, de zoon van Amittai (NBG)
Dit is in het OT de gebruikelijke manier om aan te geven dat een profeet een goddelijke boodschap krijgt. Andere voorbeelden: Hosea, Micha, Joël (zie de eerste verzen van de geschriften op hun naam) en Elia (1 Kon 17: 2 – 9).

Hoe dat komen van het woord van God in zijn werk gaat? Zou het kunnen zijn dat wanneer je dichtbij God leeft en je geliefd en gezegend voelt, dat je dan soms ook de indruk kunt krijgen dat je iets moet doen? Concreet dat Jona aanvoelt, beseft dat zijn mooie geloof niet alleen voor hemzelf en zelfs niet voor Israël alleen bedoeld is, maar voor ieder mens, wereldwijd? Zelfs voor Israëls vijanden?

Zoiets moet het geval zijn geweest met Jona ben Amittai. Die naam betekent duif (Jona) , de zoon van (ben) ‘de Here is trouw’ (Amittai).
Dit is de naam van een historische profeet uit de achtste eeuw (2 Kon 14: 25). Om allerlei redenen is het aannemelijk dat het boekje Jona van veel later datum is. De schrijver heeft natuurlijk zijn redenen gehad om de naam van een historische profeet voor de hoofdpersoon van zijn boekje te kiezen. Heeft hij ook nog gedacht aan de symboliek die met de naam Jona gegeven is? Dat hij ahw de postduif voor God moet zijn? Dat is denkbaar: het gebruik van duiven om berichten over te brengen is al 5.000 jaar bekend.

Andere symboliek van duif in de bijbel:

  • vrede, nieuwe toekomst (Gen 8: 11 - na de zondvloed komt de duif met een takje in de snavel terug)
  • de heilige Geest (bij doop van Jezus)
  • het mooie meisje waar de dichter van Hooglied op verliefd is (Hgld 2: 14).
  • In de (veel) latere Rabbijnse traditie is de duif symbool voor Israël, het door God beminde volk (gebaseerd op oa Hos 7:11 en Hgld 2: 14).

Vanwege dat laatste menen sommige uitleggers dat de profeet Jona (duif) staat voor Israel en voor de christelijke gemeente, voor hun roeping om anderen tot bekering op te roepen, en het weglopen voor hun verantwoordelijkheid.

Jona 1: 2      Maak u op, ga naar Nineve, de grote stad, en predik tegen haar, want haar boosheid is opgestegen voor mijn aangezicht. (NBG)
De opdracht is kort en zakelijk, voor geen misverstand vatbaar en laat geen ruimte voor discussie. Jona krijgt nog net de tijd om zijn reis voor te bereiden (maak u op) en moet dan naar Nineve, die omschreven wordt als ‘de grote stad’ gekenmerkt door ‘boosheid’ (ra). Daarmee is een grote stad +/- 1.000 km ten Oosten van Israel, in het Assyrische rijk bedoeld. De Assyrische legers hebben 722 vC het Noorden van Israel bij hun rijk ingelijfd, de bevolking gedeporteerd en Samaria en andere steden verwoest. Jona moet dus naar de stad van de aartsvijand. Hoe slecht Nineve erop stond bij Israël zien we bij een andere profeet: Nahum noemt het een stad van bloedvergieten en roof.

De meeste profeten blijven met hun boodschap binnen land en/of volk Israel. Jona moet naar een buitenlandse stad en daar de buitenlandse bevolking aanspreken. God is niet alleen met Israël bezig. Hij is de Schepper van hemel en aarde, alle volken gaan hem ter harte. Jona moet tot haar prediken, dwz aan de bevolking Gods boodschap bekend maken, nl zijn vernietigende oordeel over het slechte gedrag van de Ninevieten. Doelt de schrijver daarmee op het oorlogszuchtige van de bewoners? In Jona 3: 8 blijkt het om nog wat anders te gaan: onrecht en kwalijke praktijken. Dat doet aan de geschiedenis van Sodom en Gomorra denken (Gen 18 en 19)
Hoe dan ook: nog veertig dagen en Nineve wordt ondersteboven gekeerd lezen we straks in Jona 3. Over een mogelijke bekering en goede afloop voor de Ninevieten lezen we nu nog niets. Maar Jona houdt daar wel rekening en wil daar niet aan meewerken (Jona 4: 1) en dus vlucht hij weg. Hij wil zijn mooie geloof niet delen, maar voor zichzelf en Israel beperkt houden.

Jona 1: 3      Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, weg van het aangezicht des Heren, en hij ging naar Jafo en vond een schip, dat naar Tarsis zou gaan; hij betaalde de vrachtprijs daarvan en ging scheep om met hen naar Tarsis te gaan, weg van het aangezicht des Heren.( NBG)
Een profeet is in dienst van God. In het Hebreeuws is daarvoor de uitdrukking ‘staan voor het aangezicht van de Heer’ (bv 1 Kon 17: 1). Maar Jona gaat ‘weg van het aangezicht van de Here’. Net als Kaïn (Gen 4: 13 en 16). Maw hij weigert dienst. Dat is ongehoord. In Amos 3: 8 lezen we: ‘God de Here heeft gesproken, wie zou niet profeteren?’ (zie ook Jer 20: 9).
Drie keer valt de naam van de stad waar hij naar toe wil: Tarsis, oftewel Tartessos in Zuid Spanje, voorbij de rotsen van Gibraltar. Dat is zo ver mogelijk de andere kant op, naar het einde der wereld.
In het havenstadje Jafo (NT: Joppe, tegenwoordig Jaffa, bij Tel Aviv) gaat hij aan boord van een schip dat hem over de Middellandse Zee naar Tarsis zal brengen. In Perzische tijd is dit een belangrijk havenstadje. De schepen van Tarsis waren bekende grote zeeschepen die oa zilver, tin, ijzer en lood naar Israël aanvoerden oa nodig voor de bouw van de tempel van Salomo (1 Kon 10: 22).

Waarom blijft Jona niet gewoon in zijn (onbekende) woonplaats? Omdat alles in Israël hem aan Gods stem zou herinneren? Meent hij dat hij Gods stem zo ver buiten Israël niet meer zou horen?

De schrijver onderstreept de koppigheid van Jona door het dubbele ‘weg van het aangezicht van de Here’ en het drievoudige ‘Tarsis’. De vele werkwoorden (zich op maken, vluchten, gaan (zoeken en) vinden, betalen, aan boord gaan) maken duidelijk dat het Jona’s eigen keus en actie is. Er overkomt hem niets. Jona wil echt niet gehoorzamen en heeft er veel tijd, moeite en geld voor over om onder zijn opdracht uit te komen. Het is hem zoveel waard dat hij zelfs de gevaarlijke route over zee kiest, om maar zo snel mogelijk van God en zijn stem af te komen. Het lijkt hem te lukken. Maar ergens op zee gebeurt het volgende (> Jona 1: 4vv)

terug