Joh 21: 1-14
Joh 21: 1-14
Traditie
Deze vertelling herinnert sterk aan de wonderbare visvangst in Lucas 5: 1-11 (ver voor Pasen) die uitloopt op de mededeling dat Simon Petrus ipv vissen voortaan mensen zal vissen. Mat 4:18-22 en Mc 1: 16-20 hebben iets vergelijkbaars, maar zonder wonderbaarlijke vangst van vissen.
De overeenkomsten tussen Luc 5 en Joh 21 zijn groot:
- de hele nacht hebben de discipelen tevergeefs geprobeerd wat te vangen.
- dan is er de aanwijzing van Jezus om de netten nogmaals uit te zetten.
- met als gevolg een reusachtige vangst van vissen: 2 boten vol (Luc); een net dat niet aan boord van het ene bootje valt te trekken (Joh).
- de interactie Simon Petrus - Jezus.
- dezelfde personen: Simon Petrus, de zonen van Zebedeüs: Jakobus en Johannes, en anderen niet met name genoemd.
Heeft Luc zich op Joh gebaseerd? Of andersom: heeft Joh gebruik gemaakt van de vertelling bij Luc? Of zijn ze beiden afhankelijk van een ons onbekende bron? Dat zijn interessante vragen voor wie wil weten wat er precies is gebeurd (1 of 2 bootjes, voor of na Pasen?) en hoe de herinnering daaraan uiteindelijk op schrift werd gesteld. De antwoorden op deze vragen zijn verre van eensluidend. Om dit gedeelte als vertelling te begrijpen kunnen we die vragen gelukkig laten voor wat ze zijn.
21: 1 en 14 (kader)
Dit gedeelte is een duidelijke eenheid begrensd door vers 1 en vers 14. Het betreft de derde verschijning van Jezus nadat hij uit de dood was opgestaan. De eerste verschijning aan de discipelen was in de avond van de eerste paasdag (20: 19vv). De tweede een week later (20: 24vv), als Thomas er ook bij is. Beide vonden plaats in Jeruzalem. De verschijning aan alleen Maria van Magdala (Joh 20: 11-18) op de Paasmorgen telt kennelijk niet mee als verschijning aan de discipelen.
Hoeveel dagen of weken daarna deze derde verschijning, bij het meer van Tiberias in Galilea is, vertelt Joh niet. Bijzonder is wel dat Joh net als Mat en Mc vertelt dat de Opgestane zijn discipelen in Galilea ontmoet en nadere instructies geeft.
Bekend als we zijn met het verhaal van Luc 5 lezen we er haast vanzelf in dat het ook nu zal gaan om het vissen van mensen, dwz dat de discipelen hun oude beroep niet moeten hervatten, maar erop uit moeten gaan om mensen tot geloof aan Jezus en de verzoening in zijn Naam te bewegen. Maar dat staat er allemaal niet. Weliswaar gaat het in de volgende perikoop (Joh 21: 15vv) om 'het hoeden van mijn schapen' maar dat is toch wat anders dan 'vissers van mensen' worden. Pastoraat is geen zending.
Symboliek
Al met al lijkt het hier toch vooral te gaan om een indrukwekkend wonder waaraan de discipelen de Opgestane Jezus herkennen. Hij wil met hen een maaltijd houden, al gebruikt Hij zelf niets van het brood en de vis. (9-12). Maar met een beetje gevoel voor symboliek ontdekken we hier ook een aantal belangrijke geloofsthema's:
- iets te eten, letterlijk: toespijs = iets bij de maaltijd zodat het beter smaakt (bv vis bij het brood) staat voor dat wat een mens nodig heeft zodat leven Leven met een hoofdletter wordt. Niet alleen maar bestaan, maar er echt zijn.
- het vissen is te zien als beeld voor de poging om die toespijs boven water te krijgen. - de lege netten symboliseren dat we die toespijs niet vinden. Wanneer we voldoening vinden in werk, bezit, prestaties enz. blijkt het bij nader inzien toch vaak lucht en leegte, najagen van wind (Prediker).
- in de vraag van Jezus 'hebben jullie iets te eten?' (letterlijk 'hebben jullie wat toespijs?' confronteert Jezus ons met onze armoede, vervolgens helpt hij om de toespijs te vinden.
- rechts (en links) zijn in de bijbel geen neutrale aanduidingen. Links is vaak geassocieerd met fout en slecht; rechts met goed en sterk. Je netten over de rechterzijde uitgooien staat voor een leven naar Gods aanwijzingen.
- bij de maaltijd denken we misschien aan het avondmaal, maar omdat Joh geen instelling van het avondmaal heeft, ligt dat minder voor de hand.
21: 2-3
Drie discipelen worden met name genoemd: Simon Petrus, Thomas en Natanaël. Twee andere worden omschreven als zonen van Zebedeüs (Johannes en Jakobus). Twee blijven anoniem. De hoofdrol is voor Simon Petrus. Hij neemt het initiatief om te gaan vissen. De anderen zijn kennelijk in de buurt en gaan mee de boot in. Hun inzet wordt niet beloond: ze vangen de hele nacht niets.
In de nacht vissen was niet ongewoon. Vissen zijn schuwe dieren. Als de zon schijnt en er geen golven zijn, zoeken ze de diepte op om onzichtbaar en veilig te zijn. In de nacht voelen ze zich veiliger en verlaten hun schuilplaatsen. Voor vissers is er bij het flauwe licht van de maan nog wel voldoende te zien.
21: 4-6
Als de zon begint op te komen, is er iemand op de oever. Hij spreekt hen aan met kinderen (ook mogelijk: jongens, vrienden) en vraagt of ze enige toespijs hebben. Dwz iets bij het brood, bv vis. Als het antwoord ontkennend is geeft de onbekende de aanwijzing om het net aan de rechterkant uit te gooien. Blijkbaar hebben de vissers hun netten aan boord gehaald na de teleurstellende visserij.
Hadden de discipelen de netten nog links in het water hangen, dan zou de onbekende man wel gezegd hebben: werp je netten uit aan de andere kant. De discipelen moeten het niet zomaar over de andere boeg gooien, maar het over rechts proberen. De veel gehoorde uitleg en toepassing dat het goed is om het af en toe eens in je leven helemaal anders te doen, is niet concreet genoeg: het gaat er niet om eens wat anders te proberen, maar om het over rechts - met Jezus en zijn God - te wagen.
De discipelen zullen gedacht hebben dat je vanaf de oever soms dingen ziet die je vanuit de boot niet kunt zien, want ze doen wat hun gezegd wordt. Ze vangen zoveel vis in hun net, dat ze het niet aan boord kunnen hijsen.
21: 7-8
Weer is het de leerling van wie Jezus veel hield (waarschijnlijk Johannes), die door heeft wat er aan de hand is (ook al bij het lege graf - Joh 20: 9): het is de Heer. De spontane Petrus waadt de 200 honderd el (ongeveer 140 meter) naar het strand om maar zo snel mogelijk bij hem te zijn. De boot heeft door de volle netten alle vaart verloren. Denkt hij in zijn enthousiasme niet aan de boot en het net vol vis? Maar hij is nog wel zo bedachtzaam om zijn bovenkleed om te slaan, want hij was nauwelijks gekleed. Boot en vangst vertrouwt hij de anderen toe.
21: 9-12
De anderen volgen niet veel later met de boot. Eenmaal aan land is er al een vuurtje met brood en vis. Daar had de Opgestane zelf al voor gezorgd. Maar Hij nodigt zijn leerlingen bij zich uit om met Hem maaltijd te hebben (9 en 12). Brood is er kennelijk genoeg, maar vis niet. Daarvoor is wat van de vers gevangen vis nodig. Simon Petrus gaat terug naar de boot en trekt het net aan land.
Het gaat om welgeteld 153 grote vissen. Dat is een opvallend detail in een verhaal dat verder geen details heeft. Maar de betekenis of symboliek van dat getal is niet duidelijk. Er bestaan allerlei verklaringen voor:
- Augustinus: het is de optelsom van alle cijfers 1 t/m 17. En 17 is 10 + 7. Tien van de tien geboden) en zeven van de levendmakende geest.
- het zou "de komende eeuw', 'de gemeenschap van liefde' of "Gods kinderen' kunnen betekenen: de getalswaarde van die woorden in het Hebreeuws is ook 153.
- of 'vis + Simon': de getalswaarde daarvan is in het Grieks ook 153.
- het zou alle soorten vissen kunnen betekenen. Maar destijds (Oppianus in de tweede eeuw) kwam men tot 157 soorten vissen, vele kleine soorten meegeteld.
- het zou kunnen slaan op de Tora die 153 perikopen heeft.
Deze symbolische duidingen zijn erg gezocht. Het lijkt me onwaarschijnlijk dat de lezers van Johannes bij het getal 153 aan deze dingen hebben gedacht. Het ligt meer voor de hand dat Johannes juist dit getal gekozen heeft omdat het géén symbolische betekenis heeft. Hij vermeldt dit niet-symbolische getal zodat zijn bericht meer als 'echt gebeurd' overkomt. Bij teveel symboliek wordt het allemaal te geestelijk en gaat de binding met het aardse concrete verloren. Joh vermeldt vaker merkwaardige en in zekere zin overbodige details waar we geen symboliek in kunnen vinden. Bv Joh 5: 2 waar hij van Bethesda vermeldt dat daar vijf zuilengangen zijn; of Joh 10: 22 waar hij vertelt dat het winter is, en in deze perikoop het overbodige gegeven dat Petrus het bovenkleed omhoog doet.
Het wonder is tweeledig: dat de man op de oever weet waar de vis te vinden is en dat het net ondanks de enorme vangst toch heel blijft. De geliefde leerling begrijpt dat het de Heer is. De anderen zien het nu ook: ze hoefden niet te vragen wie hij is. Ze durfden het ook niet. Ze hebben een heilig ontzag voor Hem.
Jezus neemt het initiatief over van Petrus. Hij spreekt de discipelen vanaf de oever aan, Hij geeft de aanwijzingen, Hij is het die tenslotte brood en vis neemt en de discipelen ervan te eten geeft.
De toespijs in ons leven vinden we door te letten op de aanwijzingen van de Heer en die te doen. Zo reikt Hij ons de toespijs aan. Zo is Hij zelf de onmisbare toespijs waardoor het leven Leven wordt.
|