Joh 14: 1-3 Joh 14: 1-3

Op de afscheidswoorden in Joh 13: 31-35 waarin Jezus zijn lijden en sterven aanduidt, reageren de discipelen bezorgd en met onbegrip. In het gesprek dat volgt zegt Jezus onder andere:

1 Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij. 2 In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? 3 Wanneer ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom ik terug. Dan zal ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar ik ben.

Wat bedoelt Jezus met ‘het huis van mijn Vader‘? Gevormd door de kerkelijke uitlegtraditie zijn we geneigd aan de hemel te denken. Dat is immers de woonplaats van God. Jezus zou er dan voor zorgen dat zijn leerlingen naar de hemel mogen: ze krijgen daar een plekje – een kamer (NBV) of een woning (NBG). Vers 3 zou dan op de wederkomst zien: als Jezus die woningen heeft gereed gemaakt, komt hij terug om zijn leerlingen daar mee naar toe te nemen.

Dit zijn allemaal elementen die in het geloof thuis horen en goed bij bv Paulus aansluiten. Maar Johannes vertelt geen hemelvaart van Jezus. Dan zal met ’terugkomen’ wel iets anders dan de wederkomst op de wolken van de hemel bedoeld zijn. Het ’terugkomen’ duidt hier op de verschijningen van Jezus na zijn dood aan het kruis: Joh 20 en 21 vertellen hoe Jezus weer bij zijn leerlingen terugkomt en hen om zich heen verzamelt.

‘Het huis van mijn Vader’ betekent dan ook op wat anders dan de hemel. Deze uitdrukking komt in het Johannes evangelie op nog maar één andere plaats voor, nl. Joh 2: 16 waar Jezus tegen de duivenverkopers in de tempel zegt: ‘Weg ermee! Jullie maken een markt van het huis van mijn Vader!’ Het ligt dus voor de hand dat ook in Joh 14 de tempel bedoeld is.

De toenmalige tempel in Jeruzalem was na de ballingschap gebouwd en ingewijd. Door Herodes de Grote was deze eenvoudige tempel vergroot en verfraaid met oa. een plein, wandelgangen, toegangspoorten en de burcht Antonia. Maar de eigenlijke tempel was nog steeds een voorhof, een gebouw met een heilig deel en een gedeelte dat het heilige der heiligen wordt genoemd.
Alleen priesters mochten in de tempel (het heilige) komen, en alleen de hogepriester in het ‘heilige der heilige’. En dat slechts één keer per jaar, nl op grote verzoendag.
Gewone mensen kwamen niet verder dan het plein voor het gebouw. Men snapte dat wel: falen en fouten en onreinheid maakten het onmogelijk dichter bij de heilige God te komen, die als een veeleisende koning en strenge rechter geldt.

Jezus daarentegen leeft in grote innigheid met God. Hij noemt hem zijn Vader en verstaat zichzelf als zijn Zoon. Het is deze band die Jezus met geloof, hoop en liefde vervult. Hij weet hoe belangrijk, hoe onmisbaar die band is om goed te kunnen leven. Dat gunt hij zijn leerlingen ook: dat ze God als een Vader ervaren. Daar heeft hij alles voor over, tot en met zijn leven. Daarom gaat Jezus kruis en lijden niet uit de weg. Op die manier zal hij duidelijk maken dat God liefde is. Liefde die falen en fouten en onreinheid voor lief neemt. Liefde die de dood overwint.

Tot deze innigheid kunnen de leerlingen zichzelf niet brengen (Joh 13: 33). Daarvoor is dit bewijs van liefde die tot het uiterste gaat nodig. Dat is zo overtuigend, zo effectief, dat het de leerlingen brengt waar Jezus ook is (Joh 14: 3) namelijk bij God: in het Vaderhuis, dwz zij leven vanaf Pasen in  verbinding met de Vader. Ze zijn opnieuw- van boven geboren (vgl Joh 3 – Nicodemus). Ze zijn voortaan kind aan huis bij God.

De vele kamers of woningen geven aan dat Gods liefde heel royaal is. Ruim genoeg voor vele (dwz alle) mensen. Behalve het vrijgevige zit er ook iets in van diversiteit: voor grote en kleine gelovigen, voor protestantse en katholieke christenen is er deze verbondenheid met God. Ook voor mensen van andere godsdiensten? Dat moeten we aan God overlaten. Hier gaat het er om dat mensen door Jezus voor Gods Vaderliefde worden gewonnen.

terug