Hnd 3: 1 - 10

afb 28 Genezing van een verlamde (Vlaamse meesters: Lambert Suavius, 1533)
Hnd 3: 1 - 10

Context
De eerste twee hoofdstukken over de hemelvaart van Jezus en de komst van de heilige Geest lopen uit op een korte beschrijving van het leven van de eerste gemeente. In Hnd 3: 1 begint een nieuwe periode die eveneens uitloopt op een berichtje over de eerste gemeente in Hnd 4: 32 - 37. Tussen die beide berichtjes vertellen deze hoofdstukken over de genezing van een verlamde, de gevolgen daarvan en twee toespraken van Petrus.

Bijzonder
In Hnd 14 vinden we een verhaal dat hier sterk op lijkt, met dit verschil dat het in Lystra speelt en het Paulus is, die namens de Heer geneest.

Hand 3: 1 - 3      de verlamde
Petrus en Johannes gaan naar de tempel om te bidden. Welke dag dat precies is, staat er niet bij. Het zal in de zomer van dat eerste jaar van de kerkgeschiedenis zijn geweest. Wel wordt het uur genoemd, het negende, dat begint afhankelijk van de tijd van het jaar tussen 3.00 en 4.00 u in de middag. Bij de tempel zit een bedelaar, iemand die al vanaf zijn geboorte verlamd of kreupel (Gr. choolos) is. In de bijbel worden verlamden vaak genoemd samen met de blinden. Hun genezing is een belangrijk kenmerk van de messiaanse tijd. Jezus wijst daarop in zijn antwoord aan Johannes de Doper (Mat 11: 2 - 6, zie ook Jes 35: 5v.)

Hnd 4: 22 vermeldt dat hij boven de 40 jaar is. Dit getal geeft dus ongeveer zijn leeftijd aan. Maar belangrijker dan dat: veertig is een symbolische aanduiding voor een tijdvak dat iemand zich buiten de gewone orde bevindt.

  • Zo is Mozes 3 x 40 jaar een ontheemde (aan het hof van de Farao, bij zijn schoonvader in Midian, met het volk zwervend door de woestijn),
  • Elia 40 is dagen en nachten op reis (1 Kon 19),
  • Jezus verblijft 40 dagen in de woestijn enz. (Mc 1: 12v)
Zo ligt deze man eruit, hij doet niet mee aan het leven. Hij kijkt zelfs de mensen niet aan als hij hun om een aalmoes vraagt (Hnd 3: 4) en de meeste mensen lopen hem voorbij zonder hem een blik waardig te gunnen. Hij hoort bij de entourage zoals de treden van de trap die naar de tempelpoort leidt.

Elke dag wordt hij bij de Schone poort neergezet door familie of vrienden. Hij houdt zijn hand op in de hoop wat geld te krijgen van de mensen die de tempel bezoeken. Als hij Petrus en Johannes ziet, vraagt hij hun ook iets.

Hnd 3: 4 - 8      de genezing
Petrus en Johannes werpen hun blik op hem en ze willen dat hij hen ook aankijkt. Dat is op zich al een doorbreking van de gebruikelijke gang van zaken: contact ipv genegeerd.
Natuurlijk verwacht de bedelaar nu helemaal iets te krijgen. Hij zal echter teleurgesteld zijn geweest toen Petrus zei, dat hij geen zilver of goud heeft om te geven. Maar Petrus heeft wel iets anders voor hem. Hij geeft hem een opdracht: in de naam van Jezus Christus van Nazaret, sta op en loop.

De formulering geeft aan, dat Petrus de wonderlijke genezing die nu volgt, niet in eigen kracht, of op grond van zijn vroomheid verricht (Hnd 3: 12). Het is allemaal te danken aan de naam Jezus Christus en het geloof in die naam, zo legt hij straks ((Hnd 3: 16) uit aan de verbaasde omstanders. Hij herhaalt dat als hij door het Sanhedrin ter verantwoording wordt geroepen (Hnd 4: 10).
Er waren nog veel meer verlamden, blinden, melaatsen enz maar tot hen spreekt Petrus niet het verlossende woord. Hoe kwam Petrus aan de zekerheid dat door hem deze verlamde zou genezen? De schrijver gaat er vanuit dat zijn lezers dat wel kunnen raden: het zal op ingeving van de heilige Geest zijn, dat Petrus zich over deze verlamde ontfermt.

Sta op (Gr. egeire) is ook de term voor de opstanding van Jezus op de Paasmorgen (Luc 24: 6. 34). Overigens zijn er belangrijke oude handschriften die hier niet 'sta op en loop' hebben, maar alleen 'loop'.

Voor de verlamde moet dat een verwarrend moment zijn geweest. Hij vroeg om geld, niet om genezing. Daar rekende hij al lang niet meer op. Het was ondenkbaar dat hij nog weer op de been zou komen. Maar hij moet op dat moment toch gemerkt hebben dat die twee serieus waren. En als Petrus dan zijn hand uitsteekt om zijn rechterhand te pakken, dan grijpt hij zijn kans. Daaruit blijkt zijn geloof: hij laat zich overeind helpen. En het wonder geschiedt: op hetzelfde moment krijgt hij kracht in zijn voeten en enkels. Hij springt overeind, gaat staan en begint te lopen. Hij gaat met de apostelen mee de tempel in. Voor het eerst van zijn leven. De evangelist benadrukt de blijdschap van de genezen bedelaar: hij springt en loop en dankt God.

Hnd 3: 9 - 10      de omgeving
Door zijn sprongen en lofprijzingen valt hij op. De andere bezoekers van de tempel herkennen hem als de bedelaar die altijd bij de poort had gezeten. Ze twijfelen niet aan zijn genezing. Ze vragen zich niet af of hij zijn verlamming al die jaren had gespeeld. Ze werden vervuld met verbazing en ontzetting: wat is hem overkomen?

Het Griekse woordje voor ontzetting is extase, dat letterlijk 'buiten staan' betekent. Was eerst de verlamde een buitenstaander (beter: buiten-zitter), iemand die zich al veertig jaar buiten de gewone orde bevindt, nu zijn het de tempelgangers: voor hen is de alledaagse wereld niet zo gewoon meer sinds de heilzame macht van de levende Heer Jezus Christus daar is gebleken.

Het gaat door
Handelingen maakt duidelijk dat het door gaat. Zoals Jezus mensen genas, zo doet hij dat nog steeds zij het bemiddeld door Petrus en anderen. Door hen brengt hij zijn helende invloed over op zieken, blinden, verlamden enz. Zij kunnen dat echter alleen maar doen:

  • in zijn naam; niet in eigen kracht.
  • op zijn aanwijzing en bevel; niet naar eigen goeddunken.

In de jonge kerk van de eerste eeuwen zijn de verhalen over wonderlijke genezingen legio. Later werd dat om allerlei redenen minder. De kerken neigden meer tot berusting en de zalving tot genezing van zieken werd tot het sacrament van het laatste oliesel (1551). Men hield het er op dat de wonderen vooral bedoeld waren om Jezus' goddelijkheid aan te tonen en dat ze alleen in de tijd van het Nieuwe Testament gebeurden. Dat is echter een opvatting die op grond van de bijbel, het geloof  en de kerkgeschiedenis niet valt vol te houden. Binnen de westerse kerken zijn er altijd mensen geweest die wisten dat er door geloof, gebed en handoplegging zieken genezing vinden: G. Fox (17-e eeuw), J. Wesley (18-e eeuw),  J. C. Blumhardt en A. Murray (19-e eeuw) en J. M.Hickson (20-ste eeuw). Het is belangrijk dat de traditionele kerken hun visie op deze dingen verruimen. De boodschap van de genezing is zonder meer onderdeel van het evangelie,.Dti gedeelte uit de bijbel maakt ook duidelijk dat het evangelie in ruime zin (logos = woord) niet op elk moment voor iedereen van toepassing is. Er is ook het woord-in-concrete (Gr, rèma) zin dat specifiek bedoeld is voor deze ene verlamde.

Een waarschuwing
Dus als gebedsgenezers menen in hun gebed zo gebiedend te moeten bidden als Petrus hier de verlamde toespreekt, dan moeten ze er wel heel zeker van zijn, dat de heilige Geest hun daarvoor aanwijzing en bevel heeft gegeven. Als ze het naar eigen goeddunken doen, is het niet in de naam van de Heer, ook al zeggen ze er 'in de naam van de Heer Jezus Christus' bij. Ze gebruiken de formule dan echter als een magische spreuk. Daarmee gooien ze de heilige naam te grabbel.
Het is ook tot schade van de zieke: de verhoopte genezing blijft uit. Dan heeft de zieke er nog een probleem bij gekregen: zijn geloof dat kennelijk te klein is, of niet goed genoeg om te herstellen. Dat kan gelovigen tot wanhoop brengen. Wee degene die dat op zijn geweten heeft. Jezus zei: 'Wie een van de geringe mensen die in Mij geloven ten val brengt, zou beter af zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid werd.' (Mc 9: 42).

Het foute gebruik heft echter het goede gebruik niet op. In de christelijke gemeente bidden we voor de zieken, al dan niet met handoplegging (vgl Mc 5: 23) om hun genezing, om kracht, om vertrouwen. In Luc 10: 9 lezen we dat Jezus zijn 70 (of 72) discipelen de opdracht geeft 'genees de zieken'. Ook elders in het Nieuwe Testament horen we van de speciale zorg die gelovigen horen op te brengen voor wie ziek en gebrekkig is. Jak 5: 13 - 18 beveelt zalving en gebed aan als middel tot redding (vers 15) en genezing (vers 16). Het is verheugend dat de PKN in zijn dienstboek weer aandacht voor deze dingen heeft (II. 453 VV)

 

terug