Gen 4: 1 - 8 Gen 4: 1 - 8

Context
In het vorige hoofdstuk is verteld over de hof van Eden, de overtreding van het gebod en het moeten verlaten van het paradijs. De hoofdstukken die dan volgen, maken duidelijk dat het van kwaad tot erger gaat: Kaïn die zijn broer Abel doodt (Gen 4: 8) en de buitensporige wraak van Lamech (Gen 4: 22). Daarmee wordt de conclusie in Gen 6: 5 voorbereid: de boosheid van de mensen is zeer groot, de directe aanleiding voor de zondvloed die dan volgt (Gen 6 - 9).

Vorm en Inhoud
Er was tot nu alleen maar sprake van twee mensen op aarde. Dat roept de volgende vragen op:

  • voor wie is Kaïn dan bang (Gen 4: 13)?
  • en waar komen de vrouwen van Kaïn (Gen 4: 17) en al die anderen (Gen 4: 18vv) vandaan?

Maar zulke vragen kwamen vroeger kennelijk niet op bij de lezers. In elk geval vond de schrijver het niet nodig om daar een antwoord op te bedenken. We hebben met een mythe te maken. Niet een betoog met een abstracte waarheid, maar een verhaal over mensen en god(en) om een fundamenteel inzicht duidelijk te maken. Hier de relatie offeren en verantwoordelijkheid voor elkaar nemen.. De mythe verklaart ook een aantal zaken uit de tijd van de schrijver (etiologie).

Gen 4: 1 - 2
De mens (pas in Gen 4: 25 horen we zijn naam: Adam) had gemeenschap met zijn vrouw Eva en zij baart twee zonen: Kaïn en Abel. Het zal om een tweeling gaan, anders was er wel van een tweede verwekken en baren sprake geweest.

Van de eerste volgt een uitleg van zijn naam: de naam Kaïn is verwant aan het werkwoord 'verkrijgen'. 'Ik heb een man verkregen (= een zoon gebaard). Tegenwoordig wordt ook wel aan een woord gedacht dat smid betekent. Misschien is dat taalkundig ook wel juist, maar dat is niet de link die de schrijver legt.

Het verkrijgen is te danken aan Jahweh, die dan ook genoemd wordt. Staat er geen Gever bij, dan kan het werkwoord ook 'kopen' betekenen.

Dankt Eva voor het wonder van het nieuwe leven dat in haar groeide? Of van de kracht die ze kreeg om de geweldige inspanning van de bevalling op te kunnen brengen? Of allebei?
Merkwaardig is wel dat Kaïn 'man' (Hebr. Isj) wordt genoemd en niet kind of jongen. Zou het zijn omdat Kaïn bij zijn geboorte al veel groter is dan zijn kleine en zwakke broertje? Abel heet hij en dat zou 'damp, mist, nevel' kunnen betekenen.

Niets wijst op spanningen in het gezin. Maar in de loop van de jaren gaan de wegen van de twee jongens wel uit elkaar: Abel wordt herder van schapen en geiten, Kaïn akkerbouwer net als zijn vader. Mogelijk weerspiegelt zich hier de spanning die er altijd is tussen mensen die een nomadisch, zwervend bestaan leiden en mensen die in dorpjes en steden wonen. Dat is voor de cultuurgeschiedenis dan een interessante kwestie maar voor ons verhaal lijkt dit geen rol te spelen.

Gen 4: 3 - 8
Allebei brengen ze een offer aan de HEER. Een offer (Hebr. minchah = gave, geschenk) geeft aan dat de offeraar de autoriteit van de Ontvanger erkent: eigenlijk komt Hem veel meer toe dan een deel van de oogst of het jongvee. Hij heeft recht op alles, want aan Hem is alles te danken.
Kaïn lijkt de eerste te zijn geweest. Als akkerbouwer brengt hij uiteraard iets van de opbrengst van het land: een graanoffer.
Abel doet hetzelfde maar dan van 'de eerstgeboren dieren van zijn kudde' en wel 'hun vet' dwz de beste stukken vlees.

Waarom neemt God het offer van Abel aan, en dat van Kaïn niet?

  • Er is wel aan hun beide beroepen gedacht: Abel zou als herder zachtmoedig zijn, en Kain, de akkerbouwer ruw en onbehouwen. Deze verklaring heeft geen basis in de tekst en ook niet in de werkelijkheid: hoe zo is een herder zachtmoedig?
  • Suggereert de schrijver dat Abel een beter offer (naar kwaliteit, hoeveelheid en intentie) bracht dan Kaïn? Die verklaring vinden we in Hebr 11: 4, maar in onze tekst is niets dat daarop wijst.
  • Een betere verklaring is, dat God hier souverein kiest voor Abel als de zwakkere van de twee. Daarmee is niet een afwijzing van Kain bedoeld - de HEER is zelfs meer met Kaïn dan met Abel bezig - maar wel een naar voren halen van Abel. God zal nog vaker uitgerekend de jongste, de onbelangrijkste (Jakob, David) verkiezen. Het is Zijn manier om menselijke achterstelling te compenseren. Zo leert Hij ons niet te gering van onszelf te denken als we zwak zijn; en niet te groots van onszelf te denken als we sterk zijn. (vgl 1 Kor 1: 26 - 29)

De schrijver legt niet uit waaraan Abel en Kain merkten dat zij met hun offer wel / niet de Heer welgevalling waren. Mogelijk ging de rook van Abel's offer recht omhoog en die van Kaïns offer niet.

Kaïn voelt zich afgewezen. Hij wordt kokend van woede en laat zijn hoofd hangen. Daaruit blijkt de moeizame relatie van Kaïn met Abel. God heeft kennelijk het offer aangegrepen om dat boven water te krijgen, om Kaïn aan zijn verantwoordelijkheid voor Abel te herinneren en hem te waarschuwen voor zijn opkomende boosheid.

Daar spreekt de HEER hem op aan. Hij vraagt naar het waarom van zijn woede en terneergeslagen blik. En zonder het antwoord af te wachten houdt Hij hem een bekende waarheid voor: Is het niet zo, dat als je goed doet, er verheffing - van je aangezicht, maw blijdschap - is?

Daar hoort als tweede helft het tegenovergestelde bij: 'Is het niet zo, dat als je Abel niet goed behandelt, je ervoor moet oppassen dat de zonde met je op de loop gaat?' Dat is de vrije weergave van 'als je niet goed doet, dan ligt de zonde bij de deur (ingang, opening van ??); naar u verlangt zij, maar jij moet haar controleren'. Opvallend de vrouwelijke vorm voor zonde die er naar verlangt Kaïn in haar macht te krijgen. En ook wel treffend: is de begeerte bevrucht, dan baart ze zonde zegt Jakobus (Jak 1: 14v).

Kaïn doet niets op de stem die hem oproept zichzelf te beheersen. In het veld valt Kaïn zijn broer aan en slaat hem dood (Hebr. harag). Waarom in het veld?

  • daar zijn geen getuigen?
  • omdat Kaïn wel beseft, dat je bij een offerplaats geen moord kunt plegen?
  • omdat Kaïn zijn eigen akkergrond zuiver wil houden?

Dit is de eerste keer dat het zesde van de (latere) tien geboden overtreden wordt.

terug