Gen 3: 1 - 13

Afb 16 Jan Brueghel de Oude en Peter Paul Rubens - Het aards paradijs met de zondeval van Adam en Eva (via Picryl)
Gen 3: 1 - 13

Context
In het geheel van de zgn oergeschiedenis Gen 1 - 11 vormt dit hoofdstuk een belangrijk onderdeel. Na de schepping (Gen 1) en de speciale opdrachten voor de mens (Gen 2) horen we nu van 'de zondeval'. Het eerste mensenpaar wordt door de slang verleid (Gen 3: 1 - 5) om van de verboden vrucht te eten (Gen 3: 6 - 7). Als God naar hen op zoek gaat, biechten zij hun zonde op (Gen 3: 8 -13).

In de volgende verzen bestraft God de hoofdrolspelers: de slang (Gen 3: 14 - 15), de vrouw (Gen 3: 16) en de man (Gen 3: 17 - 19). De slotverzen beschrijven de gevolgen (Gen 3: 20 - 24): zij kunnen in de tuin niet blijven

vorm

De schrijver heeft voor de verhalende vorm gekozen om een aantal dingen over de mensheid duidelijk te maken. De verhalende vorm heeft het voordeel dat het veel beeldrijker en daardoor eenvoudiger en directer is dan een betoog. Een redenering moet kloppen, daarvoor schakel je je verstand in, en daarmee is de afstand gegeven. Bij een verhaal kun je je verplaatsen in de spelers. We kunnen ons zonder meer identificeren met Adam en Eva. Hun gedrag is invoelbaar voor ons. Zo maakt de schrijver duidelijk wat zonde is, niet door een abstracte stelling te poneren (ieder mens is een zondaar), maar door te vertellen hoe zondigen in zijn werk gaat. De waarheid ligt dan ook niet in het letterlijke - alsof er ooit een historisch paradijs is geweest incl slangen die tot mensen kunnen praten enz - maar in het onthullen van de zwakke plek in ieder mens: zijn vrije wil die hem aanzet verkeerde keuzes te maken door Gods geboden in de wind te slaan.

De boom van kennis van goed en kwaad (Gen 2: 9)
De mens krijgt veel vrijheid: van alle bomen in de tuin mag hij eten. Dus ook van de levensboom. De vruchten van die boom houden je jong en gezond. Alleen van de boom van kennis van goed en kwaad mag hij niets eten. Welke boom dat is, laat de schrijver in het midden. Het maakt ook niet uit. God had daarvoor elke vruchtboom in de hof kunnen aanwijzen. Het gaat immers niet om de appel of een andere vrucht aan die boom, maar om het verbod dat eraan hangt: eet er niet van..
Zolang de mens zich daaraan houdt, is hij gehoorzaam en weet hij dus niet wat het is om ongehoorzaam te zijn. Maar dan weet hij ook niet echt goed wat het is om gehoorzaam te zijn: wel als voorstelling in zijn hoofd, maar niet als ervaringskennis. Zodra hij het verbod overtreedt, weet hij wel wat het is om gehoorzaam of ongehoorzaam te zijn. Hij is dan niet langer het naieve kind, maar heeft zijn onschuld verloren. Hij is voortaan een volwassen mens met kennis van goed en kwaad, iemand die zich schuldig kan voelen. Met dit verhaal maakt de auteur duidelijk hoe de gewetensfunctie van de mens wakker werd.

Gen 3: 1 - 5
De schrijver kiest de slang als de belichaming van het stemmetje dat tot zonde verleidt. Waarom de slang? In het toenmalige Midden Oosten stond de slang bekend als een slim en schrander dier (vgl. Mat 10: 16). Dat hij meermalen per jaar vervelt, spreekt ook tot de verbeelding: de slang werd het symbool voor het leven dat zich voortdurend vernieuwt. Daarbij is de slang een dier zonder poten: het beweegt op zijn buik over de bodem en moet voortdurend stof happen. Dat geldt als een vernedering en dat laat zich goed verbinden met de straf die de slang in vers 14 krijgt.
Met zijn geraffineerde vraag aan de vrouw overdrijft de slang: 'Heeft God werkelijk gezegd dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ Het antwoord van Eva is deels correct: We mogen van alle bomen eten, muv die ene in het midden. Op haar beurt overdrijft zij echter ook als ze zegt dat ze die boom zelfs niet mogen aanraken. Zo had God het niet tot Adam gezegd. Alleen het eten van de vrucht was verboden op straffe van de dood.

Dat laatste nu spreekt de slang tegen: jullie zullen helemaal niet sterven. En hij doet alsof God een verborgen agenda heeft: God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, en dat jullie dan als God zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’ Zo suggereert de slang dat God de mensen klein, onmondig wil houden, alsof Hij bang is voor concurrentie. De belofte van de slang, dat de mensen als God zullen zijn, is leugenachtig: in Gen 1: 26 lezen we immers dat de mens al als God is, nl geschapen naar Diens beeld en gelijkenis.
De werkelijke reden achter het verbod om van die ene boom te eten, is echter een heel andere: God wil voorkomen dat mensen zelf waarden en normen voor goed en kwaad gaan vaststellen en daarmee het onheil over zich afroepen.

De rol van de slang is tot afval aan God verleiden door twijfel te zaaien, het gebod te verdraaien, Zijn waarschuwing tegen te spreken en Hem verdacht te maken.

Het eten van de verboden vrucht leidt tot de dood. Niet omdat de vrucht giftig is, maar als straf. In het Hebreeuws staat er een juridische uitdrukking 'de dood sterven' die zoveel betekent als 'dan zult u de doodstraf krijgen', (Gen 2: 17 ) De slang weet dat ook (dezelfde uitdrukking in Gen 3: 4). Eva spreekt echter gewoon van sterven. (Gen 3: 3). Zij vat het eten van de vrucht op als het nemen van een risico (om ziek te worden van een giftige vrucht) en niet als een overtreding die haar van God vervreemdt.
Straks zal blijken dat de doodstraf bestaat uit het niet meer bij de levensboom kunnen (vers 22).

Vier Vragen

  1. Waarom gaf God de mens een vrije wil? Maar zonder vrije wil waren we geen mensen, slechts dieren die hun instinct volgen. Of robots die doen zoals ze geprogrammeerd zijn. Zonder de mogelijkheid om te kiezen is er geen vrijheid en geen verantwoordelijkheid.
  2. Waarom maakte God de slang, het slimste van de dieren des velds? En waarom maakte Hij een boom met een verboden vrucht? En waarom moest die nou net in midden van het paradijs staan? Dat is drie keer nogmaals vraag (1) Door de slang, de vrucht en de boom te introduceren verbeeldt de schrijver de keuzevrijheid van de mens.
  3. Waarom verleidde de slang Eva, en niet Adam? De schrijver zal misschien gedacht hebben dat de vrouw minder standvastig / iets nieuwsgieriger is dan de man. Of dat werkelijk het verschil is tussen man en vrouw valt te betwijfelen. Want het blijkt (vers 6) dat de man buitengewoon makkelijk te verleiden is. Waar de vrouw nog weerstand bood aan de slang en er een heel gesprek voor nodig is om haar zover te krijgen, hoeft ze de man alleen maar de vrucht te geven en zonder zich te bedenken eet hij ervan.
  4. Is in de bijbel de man hoger dan de vrouw vanwege de zondeval? Dat spreekt Paulus tegen: in Rom 5: 12 schrijft hij dat door één mens (niet de man, of de vrouw) de zonde in de wereld is gekomen. In het geloof doet het verschil man - vrouw er niet meer toe (Gal 3:28).**

Gen 3: 6 - 8
Na alles wat de slang gezegd heeft, is de boom met de belofte als God te zijn (zelf te beslissen over goed en kwaad) nog aantrekkelijker dan die al was. De vrouw eet ervan en de man ook. Dan is het gebeurd met de gelukkige staat van onschuld waarin ze tot dan toe geleefd hadden. De vervreemding doet zijn intrede.

  • In de eerste plaats naar elkaar toe: was de schaamte eerst afwezig, nu zien ze dat ze naakt waren. Van vijgenbladeren maken ze schorten en hangen die om hun middel.
  • Maar ook naar God toe is er iets veranderd: ze durven Hem niet te ontmoeten als Hij in de koelte van de avondwind door de tuin wandelt. Ze verbergen zich tussen de bomen.

Gen 3: 9 - 10
De vraag van de Here God 'Waar ben je?' komt vreemd over. Volgens sommigen betekent dat zoiets als 'Kom te voorschijn'. Maar dat is een te barse vertaling gezien het ontspannen wandelen in vers 8.
Natuurlijk bedoelt de schrijver niet dat God niet zou weten wat er gebeurd was, of achter welke boom de mens zich schuil houdt. Maar God treft hem niet aan waar Hij hem mocht verwachten: frank en vrij voor zijn aangezicht. Met 'waar ben je?"  vraagt God aan de mens om zijn plaats-los-van-God bewust te worden. De pijnlijke, maar genadige vraag van God nodigt Adam uit met zijn verhaal naar voren te komen. (vgl 'Elia, wat doe je hier?' in 1 Kon 19: 9 en 13)

In de Joodse uitlegtraditie is deze vraag terecht opgevat als de vraag naar de geestelijke groei van de mens: ben je op de goede weg? bezig met de goede dingen? ben je een mens van vrede? een rechtvaardige? Het is de gewetensvraag bij uitstek. We blijven mens zolang we die vraag in onszelf horen klinken en er antwoord op geven.

Gen 3: 11-13
De Here God vraagt door en dan begint het afschuiven: de mens neemt geen verantwoordelijkheid door naar zichzelf te kijken. Hij geeft de vrouw de schuld. En daarmee ook God, want God heeft hem die vrouw gegeven, zegt hij erbij.
De vrouw neemt evenmin verantwoordelijkheid voor haar gedrag: het komt door de de slang.
Het gegeven dat beiden worden ter verantwoording geroepen, maakt duidelijk dat de ene mens zich niet achter de ander kan verschuilen.

* Een andere interpretatie is de volgende:
Bij kennis (jada') moeten we denken aan meer dan intellectuele kennis, het is ook praktische en existentiële kennis. Het gaat om vertrouwd zijn met de dingen uit ervaring en kunnen uitmaken of iets goed of slecht is. Het is een kennis die bij de volwassenheid hoort. Kinderen ontbreekt die nog (Deut 1: 39) en stokoude mensen verliezen die (2 Sam 19: 36).
Goed en kwaad zijn twee uitersten. Zoals wij zeggen van 'top tot teen' en dan het hele lichaam bedoelen, zo is met 'goed en kwaad' niet alleen goed en kwaad bedoeld, maar ook alles daartussen.
Smelik concludeert: het eten van die boom levert dus een vertrouwd zijn (jada') op met alles wat er is, alle dingen doorzien, alle geheimen doorgronden. (vgl 2 Sam 14, in vers 14 'voors en tegen afwegen' = in vers 17: 'alles weten'). Zo'n alwetendheid is kwalijk, want alleen aan God voorbehouden (Job 28). De mens moet niet als God willen zijn.
Het probleem met deze interpretatie is Gen 3: 22 waar God zegt dat de mens nu kennis van goed en kwaad heeft. Maar in het vervolg van de bijbel en ook uit de werkelijkheid van alledag blijkt dat de mens bepaald niet alwetend is.
Degenen die deze interpretatie aanhouden moeten die dan ook afzwakken. Bv door te stellen dat die alwetendheid bij de mens nog beperkt is tot het weet hebben van zijn naaktheid (de schaamte in vers 7), maar wel steeds verder gaat (Gen11: 6) en wie weet waar dat nog eens op uitloopt.
Anderen (bv van Wolde) zeggen daarom dat het niet het verwerven van alwetendheid betreft, maar om het verkrijgen van een algemeen onderscheidingsvermogen (niet alleen morele kennis) dat de mens nodig heeft om straks buiten het paradijs te kunnen leven.
Dit lijkt mij een te zonnige interpretatie van de zondeval in Gen 3: alsof God het wilde dat de mens door te zondigen zichzelf verder ontwikkelde om in de echte, rauwe wereld buiten het paradijs te kunnen leven.
Ik houd het erop dat de auteur vooral wilde uitleggen hoe de gewetensfunctie bij de mens wakker werd.

** Paulus
Waar Paulus wel spreekt van een verschil in rang tussen man en vrouw, baseert hij dat niet op de zondeval, maar op de schepping (Gen 2: 21) de man was er eerder dan de vrouw (1 Kor 11, Ef 5). De gevolgen die hij daaraan verbindt (vrouw moet zwijgen in de gemeente en aan de man gehoorzamen) weerspiegelen de sociaal-culturele verhoudingen ttv Paulus. Ze zijn niet vol te houden in een democratische samenleving. Overigens zit er meer gelijkwaardigheid tussen man en vrouw in de brieven van Paulus dan vaak gedacht (1 Kor 11: 11 -12).
 

terug