Gelijkenissen Gelijkenissen

Een format
Jezus vertelt regelmatig eenvoudige verhalen met een diepere betekenis: gelijkenissen. We vinden ze bij Mattheüs, Marcus en Lucas en een enkele ook in het latere Thomas-evangelie.
De gelijkenissen worden doorgaans ingeleid met een uitgebreide vaste formule: ‘Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen?’ (bv Mc 4: 30). Soms is de formule ingekort: ‘Het koninkrijk van de hemel lijkt op…’ (bv Mt 13: 31). De korte of lange formule betekent: zo gaat het toe waar God koning is, op deze manier is God koning.
Andere gelijkenissen beginnen zomaar, zonder inleidende formule (bv Mc 4: 3).
Een gelijkenis wordt vaak afgesloten met een zin waarin de strekking of bedoeling van de gelijkenis naar voren komt.

Gewoon en toch bijzonder
De gelijkenissen vertellen van dingen ontleend aan het dagelijks leven, bv een vrouw die verloren muntje zoekt (Luc 15: 8-10). Soms gaat het over bekende voorvallen die veel indruk maakten, bv een man die naar een ver land ging om als koning terug te komen (Luc 19: 12-27).
Dat eenvoudige en concrete maakt dat gelijkenissen veel toegankelijker zijn dan abstracte begrippen als genade, bekering enz die we bij Paulus en andere schrijvers aantreffen. Bij de gelijkenissen kunnen we ons iets voorstellen. We zien ze ahw voor onze ogen afspelen als was het een film. Ze zijn goed na te spelen als een toneelstukje (bibliodrama).

Vaak gebeuren er in Jezus’ gelijkenissen ook dingen die opvallend of zelfs hoogst ongewoon zijn (bv drie zakken meel en een klein beetje zuurdesem?  Mat 13: 33 en Luc 13: 20-21). Dat komt daarvan dat de zaak die Jezus in de gelijkenis wil aanduiden met God te maken heeft. Dan schieten vergelijkingen uit de menselijke wereld altijd te kort. Een gelijkenis is een poging woorden te vinden voor het onzegbare. Woorden voor waar-geen-woorden-voor-zijn.

Beeld en Zaak
De gelijkenis is een verhaal. In een verhaal gebeurt iets, het is een geschiedenis, een opeenvolging van scènes. Deze geschiedenis noemen we de beeldkant van de gelijkenis. Er is ook een zaakkant (of referent): dat is waar de gelijkenis op doelt: het koninkrijk van God.
Als de beeldkant een gebeuren is, dan zal de zaakkant ook iets van een gebeuren hebben. En de gelijkenis is pas goed begrepen als de hoorder of lezer de zaakkant begrijpt (hem oog en oren open gaan voor het geheim dat God is), én zich in zijn gedrag veranderen laat (op een manier die correspondeert met wat er in de gelijkenis gebeurt).

Een duidelijk appèl op de luisteraars doet Jezus door de gelijkenis als een vraag aan de luisteraar te vertellen (bv Luc 11: 5-7 – Wie van u zal een vriend hebben…). Dat gebeurt ook als de luisteraars zich kunnen indentificeren met de spelers in de gelijkenis (bv Luc 12, 16vv – de rijke dwaas). En de gelijkenis van de verloren zoon (Luc 15: 11-32) heeft een open einde: onduidelijk is welke keus de oudste zoon zal maken. Zo wordt de hoorder uitgedaagd om te bedenken welke keus de oudste gemaakt zal hebben cq hoe hij zelf zou kiezen. De gelijkenis confronteert hem met zichzelf.

Geen allegorie
Om het appèl van de gelijkenis op het spoor te komen moeten we naar het geheel van de gelijkenis kijken en die als samenhangende geschiedenis uitleggen. Daarin ligt het punt van overeenkomst.
Daarom moeten we de gelijkenissen niet uitleggen als waren het allegorieën. Een allegorie is weliswaar ook een verhaal, maar dan zo dat in allerlei details van het verhaal diepere betekenissen schuil gaan. De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan opgeval als allegorie krijgt dan de volgende uitleg: de beroofde man zou Adam zijn, diens wonden zijn de zonden, de barmhartige Samaritaan is Christus, wijn en olie staan voor de sacramenten. Het is allemaal niet heel verkeerd wat de uitlegger uit de gelijkenis haalt, maar het zegt meer over de uitlegger dan over de gelijkenis. Eigenlijk is het geen uitleg, maar inleg: de uitlegger laat de gelijkenis buikspreken.
Een verhaal opgevat als allegorie geeft heel andere uitkomsten dan opgevat als gelijkenis.

Dit betekent niet dat in een gelijkenis geen losse elementen kunnen voorkomen die als beeldspraak bedoeld zijn. Een koning in een gelijkenis verwijst naar God. Een wijngaard is een metafoor voor het koninkrijk der hemelen. Een bruiloft evenzo. Als we maar blijven bedenken dat het in de gelijkenis om een verhaal, een geschiedenis, een gebeuren gaat.

Waarom gelijkenissen?
Jezus was een meester om nieuwe en dus moeilijke dingen  uit te leggen aan gewone mensen. Daarin lijkt hij op de rabbi’s van zijn tijd, die eveneens verhalen (Hebreeuws: masjaal; Grieks: parabolè) vertellen om de Torah uit te leggen. Jezus brengt het Koninkrijk van God onder de aandacht. Hij doet dat door eenvoudige verhalen te vertellen. De gelijkenissen zijn bedoeld om hart en ogen van mensen te openen voor God. Dat staat met zoveel woorden ook te lezen in Mat 13: 34-35. Maar hoe eenvoudig ook, soms begreep niemand er wat van, ook de leerlingen niet, en dus vroegen ze Jezus om uitleg (Mc 4: 10). Daar antwoordt Jezus trouwens dat de gelijkenissen bedoeld waren opdat de mensen niet zouden zien en niet zouden horen (Mc 4: 10-12, Luc 8: 9-10; Mat 13: 10-13) ( > bijbelstudie)

Overlevering
Jezus heeft gelijkenissen verteld. Die zijn de discipelen bij gebleven, want gemakkelijk te onthouden. Ze vertelden die door en in de loop van de tijd zijn ze daardoor vaak een beetje veranderd. Ze werden bv van het Aramees vertaald in het Grieks. Een uitdrukking als ‘malkuth sjamaim’ werd ‘basileia toon ouranoon’ (Koninkrijk der hemelen, Mat) of ‘basileia tou theou’ (Koninkrijk van God, Mc en Luc)’.
Maar het gaat verder dan enkel deze vertaalkundige voorbeelden. Vaak werd een gelijkenis die oorspronkelijk bedoeld was voor Jezus’ tegenstanders aangepast zodat Jezus’ leerlingen cq de gelovigen zich erdoor aangesproken zouden weten. Zo bv de gelijkenis van het verloren schaap. In Luc 15: 1-7 is die gericht tot Farizeeën en schriftgeleerden, met nadruk op de vreugde van het terugvinden. In Mat 18: 12-14 tot de aanwezige discipelen, met de strekking om op zoek te gaan naar de allergeringsten (van de leerlingen) die verloren dreigen te gaan.
Een ander voorbeeld: zie hoe verschillend Lucas en Mattheus de gelijkenis vertellen van een koning/een man die gasten uitnodigt voor een bruidsfeest/maaltijd (Mat 22: 1-14; Luc 14: 16-24). Beide evangelisten veranderen de oorspronkelijke gelijkenis en zetten eigen theologische accenten.

Conclusie
De gelijkenissen zijn – net als het overige in de evangeliën – geïnterpreteerde traditie. Het is niet mogelijk traditie en interpretatie uit elkaar te halen om bij de oorspronkelijke woorden van Jezus uit te komen.

De gelijkenissen zoals we die nu aantreffen in de bijbel zijn gevormd uit woorden van Jezus en met de nodige veranderingen in de christelijke gemeente verder verteld en op een dag creatief door de evangelisten opgeschreven. Zij konden daar zo vrij mee omgaan in het geloof dat Jezus, de verteller van de gelijkenissen, de levende Heer is. In zijn Geest schreven ze de gelijkenissen op, niet om ze te archiveren (als ipsissima vox = Jezus hoogsteigen stem/woorden), maar om ze relevant voor hun eigen tijd te laten zijn (als viva vox = Jezus’ levende stem/woord). Ze moesten die wel al verder vertellende actualiseren om niet ontrouw te worden aan Jezus, de levende Heer.

In de verkondiging van de kerk probeert elke predikant nog steeds de gelijkenissen zo verder te vertellen dat en hun oorsprong in Jezus en hun waarde voor vandaag naar voren komt.

De besproken gelijkenissen vind je via de pagina Bijbeluitleg.

terug