Ezechiël 35 en 36 Ezechiël 35 en 36

Inleiding
Degene die de hoofdstuk- en versindeling maakte, had de eerste helft van Ez 36 beter bij Ez 35 kunnen voegen. Want die beide delen horen bij elkaar: ze  vormen samen een tweeluik.
Doen we dat, dan komen we tot de volgende driedeling

  1. eerste helft tweeluik: Ez 35 een onheilsprofetie over de bergen van Seïr (Edom).
  2. tweede helft tweeluik: Ez 36: 1 - 15 een heilsprofetie over de bergen van Israël.
    Het lijkt erop dat de verzen 3 tot en met 5 een zelfstandige, kleinere profetie vormen die met een grotere profetie (1 - 2 + 6 - 15) is gecombineerd. Vers 3 - 5 bevat namelijk veel dat ook al in Ez 35 is te vinden. Bovendien is de aansluiting van vers 2 met vers 3 niet glad, terwijl die van vers 2 wel naadloos aansluit op vers 6.
  3. een profetie over het ingrijpen van God: omwille van Zijn heilige Naam zal Hij de onreinheid van zijn volk wegnemen (Ez 36: 16 - 37) en de eer van zijn Naam herstellen.

Of Ezechiël letterljk de bergen, heuvels enz heeft toegesproken, valt niet te zeggen. Wel lijkt het me duidelijk dat hij met deze woorden de ballingen in Babel heeft willen bemoedigen.

1     Ez 35 (onheilsprofetie)
Seïr is het land van de Edomieten ten Zuidoosten van Israel. Dat land (bergen, heuvels, dalen, rivierbeddingen en steden) zal verwoest worden, zijn bewoners zullen door het zwaard omkomen. De reden die de profeet aangeeft: de vijandschap van dat volk tegen Israël (vers 5), en dat zij zich het verwoeste land van Israël hebben toegeëigend. (vgl Ez 36: 5)

2.1    Ez 36: 1 – 2 (heilsprofetie - motivering)
De profeet richt zich tot de bergen en hoogten van Israël. Bedoeld is het hele land dat het volk Israël bewoonde. Van dit land heeft de vijand zich meester gemaakt.

2.2     Ez 36: 3 – 5 (invoeging)
Ezechiël profeteert hier tegen de bergen en de heuvels, de rivierbeddingen en dalen, de verwoeste puinhopen en de verlaten steden, en tegen alles wat is buitgemaakt en bespot door de omringende volken. (vers 4) De profeet zegt met name Edom en andere omringende volken de wacht aan. Zij hebben het land en de weidegronden van Israël in bezit genomen. Dit was echter 'mijn' (Gods) land. De aanklacht geldt de blijdschap en verachting waarmee ze dat deden. (vers 5).

2.3     Ez 36: 6 – 12 (vervolg heilsprofetie: voornemen)
De profeet richt zich tot de bergen en heuvels van Israël, dwz het hele land dat het volk Israël bewoonde. Dit land met zijn akkers, steden en rivieren was verwoest door de Assyriërs en Babyloniërs, en vervolgens door oa de Edomieten bij hun land gevoegd.
Ezechiël zegt dat God dat ongedaan gaat maken. Het volk zal terugkomen, de steden zullen herbouwd, de akkers weer bewerkt worden, de bomen gaan weer vrucht dragen. Het zal zelfs beter gaan dan vroeger.

2.4     Ez 36: 13 – 15 (vervolg heilsprofetie)
De bergen van Israël (het land Israël dus) hebben een slechte reputatie. Ipv het beloofde land te zijn, komen er vele mensen om. Het is er geen leven. Zo heeft het de spot en vernederingen van de omringende volken opgeroepen. Ezechiël profeteert dat God daar een einde aan zal maken.

3     Ez 36: 16 - 37 (onreinheid)
Eerst spreekt God tot de profeet en maakt hem Zijn overwegingen bekend. Het betreft de volgende twee punten:

  • A    De slechte daden van het volk Israel: het bloedvergieten (offers aan afgoden en/of maatschappelijke onrecht) brengt de profeet op de vergelijking van het volk met een vrouw die ongesteld is. Dat bloedvergieten en de afgoderij riep de toorn van God op: om die onreinheid  werd het volk gestraft met de ballingschap (vers 17 - 19)
  • B    Maar in de ballingschap is er een nieuwe vorm van ontwijding: de volken dreven de spot met de ballingen en hun God (vers 20 - 21). Zijn naam is ontheiligd.

Dan maakt God bekend wat Hij zal gaan doen. Ezechiël zal het aan het volk Israël profeteren (in omgekeerde volgorde):

  • B'    God zal zijn heilige naam in ere herstellen (vers 22 - 24). Niet omwille van Israël, maar omwille van Zichzelf (ook vers 32) Hij neemt het Israël kwalijk dat het in deze situatie is terecht gekomen waarbij Gods Naam door de volken wordt onteerd. Om dat recht te zetten, zal Hij het volk uit de verstrooiing bij elkaar verzamelen en terug brengen naar zijn eigen land.
  • A'    Behalve een reiniging (vers 25 en 33) moet het volk een nieuwe bezieling krijgen (vers 26 - 27). Anders zal de geschiedenis van bloedvergieten en afgoderij zich blijven herhalen. Met een nieuw hart en een nieuwe geest zal het volk Gods wil en bedoelingen voortaan naleven. Dan zullen God en zijn volk echt bij elkaar horen. Dan kan de zegen (vers 28 - 30) van een grote opbrengst van akkers en bomen, niet uitblijven. De tijd van honger en hongersnood is voorbij (vers 29 - 30). Het volk zelf zal zo talrijk worden als een kudde schapen (vers 37 - 38, vgl vers 10)

Daarmee zal ook aan de bespotting van de omringende volken (het thema van B) een einde komen (vers 30). De volken zullen na het herstel van Israel (volk en land) zeggen dat het nu als 'de tuin van Eden' is (het paradijs uit Gen 2). Zij zullen echter niet voor Israël applaudiseren maar ontzag voor God hebben en weten 'dat Ik de HERE ben' (vers 36 en 37). Maw God Zelf redt de eer van zijn Naam, die door zijn volk tot een aanfluiting was geworden. Het volk Israël zal  blijvend beseffen wat een wandaden het verrichtte en zich daarvoor schamen (vers 31 en 32).
 

terug