Ez 1: 1 - 3: 15 Ez 1: 1 - 3: 15

Het visioen
Voordat Ezechiël als profeet de boodschap van de Here aan zijn volk overbrengt, 'legt de Here zijn hand op hem' (vers 3) dwz hij komt onder het beslag van Gods Geest die hem een visioen geeft. Het begint met een snel opstekend onweer, maar dat staat direct al voor meer: daarin is en komt de Here. Vervolgens ziet en hoort Ezechiël dingen die niet tot de aardse werkelijkheid behoren.

Om die dingen te beschrijven is hij aangewezen op woorden die ontleend zijn aan de aardse werkelijkheid. Andere zijn er nu eenmaal niet, maar echt geschikt zijn ze niet om de dingen uit de wereld van God te benoemen. Daarom schrijft de profeet voortdurend dat het is 'als', 'als van', of 'lijkt op' enz. We moeten de beschrijvingen dus opvatten als de best mogelijke verwoording van een transcendente werkelijkheid waar eigenlijk geen woorden voor zijn en tegelijk ze niet al te letterlijk nemen. Het is bij wijze van spreken.

In wat nu volgt, valt het getal vier op. Dat speelt een grote rol bij Ezechiël. Het heeft als symbolische betekenis 'overal' (vier windstreken). Met vierkanten kun je een kubus bouwen: een volmaakt regelmatige ruimte.

 

Vier levende wezens
Het eerste wat Ezechiël van deze vier wezens vertelt, is dat ze iets van een mens hebben, maar vervolgens toch ook weer heel anders zijn. Elk hebben ze vier gezichten: de kop van een mens, leeuw, stier en adelaar. Waarom Ezechiël deze vier noemt is niet goed duidelijk. Mogelijk onder invloed van de dierenriem aan de sterrenhemel? We vinden deze vier later terug in Opb 4: 7. Sinds kerkvader Ireneüs zijn dit de symbolen voor de evangelisten Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes.

Elk hebben ze vier vleugels: twee aan de bovenkant waarmee ze elkaar aanraken, twee waarmee ze hun lichaam bedekken. Onder de vleugels zijn (hoeveel?) handen. Hun benen zijn recht, de voetzolen als koper.

Het zouden schutsengelen kunnen zijn, maar gezien het vervolg is het waarschijnlijker dat het om hemeldragers gaat: de vier wezens vormen met elkaar een kubus. Hun lijven zijn de vier verticale ribben. De vleugels waarmee ze elkaar aanraken de bovenste horizontale ribben. Daarop rust het firmament.

Tov elkaar bewegen ze niet. Samen begrenzen ze een kubusachtige ruimte, die mogelijk de wereldruimte voorstelt. Het geheel beweegt wel, lezen we herhaaldelijk (verzen 9, 12, 17, 21 en 24): het is een levend en samenwerkend geheel, tot leven gebracht door de Geest van God (vers 12). Dezelfde wezens doen Ezechiël ook denken aan vurige kolen, aan fakkels, aan gloeiend vuur en bliksems.

Op de achtergrond staat uiteraard de voorstelling van de twee cherubijnen op de ark, Daar is de heerlijkheid van God (1 Kon 8: 6), van Jahweh die op de cherubs troont (Ps 80: 2).

Vier wielen
Bij elk van de vier is ook een wiel, met een wiel in het wiel. Men denkt wel aan twee wielen haaks op elkaar gemaakt, zodat het alle kanten op kan rollen. Een andere uitleg zegt dat het om een enkel wiel met een velg en spaken gaat. Als dat draait, zie je binnen dat wiel de spaken de andere kant op draaien, alsof er een wiel in het wiel zit. De vier wielen bewegen gelijk op met de hemeldragers. Ze worden door de Geest van God geleid (vers 20).

De hemeldragers met hun wielen symboliseren Gods macht die naar alle (vier) kanten uitstraalt, dwz zich overal in wereld manifesteert.

Het firmament
Hoog boven hun hoofden is een koepelachtig gewelf, een uitspansel (raqiya als in Gen 1). Deze is doorzichtig, Ezechiël denkt aan ijs. Johannes zou later spreken van de 'glazen zee' (Opb 4: 6). Daarop staat iets dat lijkt op een troon van helderblauwe lazuursteen. Ezechiël krijgt een blik in de hemel. Op de troon een gedaante als van een mens, stralend als van witgoud (elektrum, een harde legering van goud) en vuur.

Het is allemaal bij wijze van spreken. En de nadruk ligt ook niet op hoe God eruit ziet, maar op het gebeuren van Gods verschijning. Ezechiël weet: Dit was de aanblik van de stralende verschijning van de HEER, en toen ik dit alles zag, wierp ik me voorover op de grond. (Ez 1: 28).

De ark mag dan binnenkort verloren gaan (Ez 10), evenals de tempel in Jeruzalem, maar datgene waar zij een afspiegeling van waren, God zelf, is er nog altijd. Hij verschijnt aan Ezechiël in Zijn (mobiele) heiligdom. Dat is op zich al bemoedigend en er volgt meer: Ezechiël moet profeet worden.

Het visioen is door de eeuwen heen verbeeld op schilderijen, glas in lood ramen, tekeningen en recent ook videoclips
 

Een stem
Dan (en in het vervolg nog veel vaker, 93x) is er een stem die hem aanspreekt: 'mensenkind'. Tegenover de indrukwekkende openbaring van Gods heerlijkheid is dit wel de meest geschikte benaming voor Ezechiël. Met mensenkind is de mens in zijn nietigheid (tegenover de Eeuwige) bedoeld. Temidden van andere mensen is Ezechiël een jongeman, uit een priesterlijke familie en straks een grote profeet. Maar nu staat hij voor God en voelt hij het grote kwalitatieve onderscheid tussen de Schepper en zijn schepsel. Hij is maar een mensje. Tegenover de Eeuwige een eendagsvlieg. Hij bezwijkt zelfs bijna (zie Ez 3: 14v). Sterk is hij niet uit zichzelf, maar door de kracht die God hem geeft zal hij zijn profetischte taak verrichten. Vandaar zijn naam: Ezechiël. God is machtig' betekent dat, of 'God maakt sterk.

Ga staan
Het visioen houdt aan, pas in Ez 3: 12 zal het eindigen. Wat nu volgt, - het opstaan en eten van een boekrol - is allemaal onderdeel van de visionaire beleving.
Er klinkt een stem die hem gebiedt op te staan, want voor de Koning buig je, maar als Hij je aanspreekt en opdrachten geeft, kom je overeind. (Ez 2:1). Ezechiël bijna bezweken krijgt de kracht (geest met een kleine letter) om weer overeind te komen, of is het de Geest van God die hem zo ver brengt? Maar we hoeven hier niet te kiezen: het is allebei.

De boekrol
Ezechiël krijgt te horen dat hij zijn volk de woorden van God moet overbrengen. Dat is een moeilijke taak, want het volk wil die niet horen. Het heet een halsstarrig, eigenzinnig, opstandig, weerspannig volk vanwege de ongehoorzaamheid aan God (afgoderij, onrecht). Die kwalificaties krijgt het volk niet op grond van een enkele uitglijder, maar omdat het zich voortdurend zo gedraagt. Hun voorouders waren al opstandig. De ontrouw is geen incident, maar een patroon.

De ballingschap komt dus niet uit de lucht vallen. De volksgenoten hadden het er naar gemaakt en ondanks de waarschuwingen van eerdere profeten, hadden ze hun leven niet gebeterd.

Weerstand
Als profeet zal Ezechiël dus ook wel op tegenspraak en verzet stuiten, maar hij moet zich niet laten afschrikken al zijn ze als brandnetels en doornstruiken en belagen ze je als (giftige) schorpioenen (Ez 2: 6). Of ze het nu willen horen of niet, Ezechiël moet de woorden van God overbrengen. Niet namens zichzelf, maar in opdracht van God. Daarom moet hij zijn boodschap telkens laten voorafgaan door 'Dit zegt God de Here'. Dan is voor iedereen duidelijk, dat Ezechiël maar niet een eigen mening geeft, waarover te discussiëren valt, maar het woord van de Allerhoogste dat geloofd en gehoorzaamd moet worden.

De boodschap
Die woorden krijgt hij nu aangeboden: Ezechiël ziet een hand met een boekrol, die - heel ongebruikelijk - aan beide kanten beschreven is. Zoveel heeft God te zeggen dat daarvoor de hele boekrol nodig is. De inhoud: klaagliederen, gezucht en gesteun. Dan klinkt de opdracht om die boekrol met zijn bittere boodschap op te eten. Ezechiël gehoorzaamt en schrijft 'Ik at de rol op; hij was zo zoet als honing' (Ez 3: 3). Op een symbolische manier maakt Ezechiël duidelijk

  • dat een profeet niet zijn eigen woord spreekt
  • maar van God een boodschap ontvangt (beschreven boekrol)
  • die zich eigen maakt (eten) zozeer dat hij zich identificeert met het woord van de Here
  • ondanks de de negatieve inhoud is de boodschap positief is (honing) omdat:
    • de profeet zich erdoor gesterkt voelt (honing als bron van energie; vgl 1 Sam 14: 27) en/of
    • de negatieve inhoud toch bijdraagt (zoet is) aan een nieuwe toekomst voor het volk: na boete en bekering een terugkeer naar Jeruzalem


Terzijde
Ps 19: 11        Ze (de voorschriften van de Heer) zijn begeerlijker dan goud, dan fijn goud in overvloed, en zoeter dan honing, dan honing vers uit de raat.
Ps 119: 103    Hoe zoet zijn uw woorden voor mijn gehemelte, zoeter dan honing voor mijn mond.
Jer 15: 16      Telkens als ik uw woorden hoorde, nam ik ze als voedsel tot mij.Uw woorden gaven mij een diepe vreugde, want ik behoor U toe, o HEER, God van de hemelse machten.
Opb 10: 9      Ik ging naar de engel toe en vroeg om het boekje. Hij antwoordde: ‘Neem het en eet het op. Het zal     
                     branden in je maag, maar in je mond zo zoet zijn als honing.’ 10 Ik pakte het boekje aan en at het op.
                     Het smaakte zoet als honing, maar nadat ik het opgegeten had, brandde het in mijn maag.

Liedboek Ps 119:39 en Ps 119A: 3 en Lied 644: 5


Opnieuw weerstand
Na deze gebeurtenissen volgen dingen, die gedeeltelijk herhalen wat er al verteld is in het vorige hoofdstuk. Nieuw is Ez 3: 5 - 7 waar de ongehoorzaamheid van het volk sterk wordt benadrukt: andere volken zouden de profeet zeker verstaan, ondanks het taalverschil; maar Israel dat dezelfde taal als Ezechiël spreekt, zal niet willen luisteren omdat hij namens God spreekt.
Wat een ondankbare taak: te moeten spreken en vooruit al weten dat je weerstand oproept en de mensen je boodschap niet willen horen maar afwijzen. Toch moet hij gaan, opdat het volk zal weten dat er een profeet geweest is (Ez 2: 5), Maw later zullen zijn volksgenoten inzien dat God hun in die moeilijke tijd niet in de steek heeft gelaten, maar door zijn profeet probeerde te bereiken om hen tot omkeer te bewegen.

Kracht voor de profeet
Nieuw is ook Ez 3: 8 - 9 waar de stem Ezechiël ervan verzekert dat hij tegen het onbuigzame, koppige volk zal opkunnen. God zal hem minstens zo onbuigzaam en koppig maken, harder dan steen: zo hard als het hardste wat er is: diamant. Het gaat hard tegen hard. Dat is als een geruststelling bedoeld (wie zal hem wat aandoen?), maar dan is het ook een opdracht: hij moet zich niet laten afschrikken. Keer op keer zal hij het volk de woorden van God laten horen. Volhardend in de kracht die God hem geeft.

Einde van het visioen
Dan moet Ezechiël gaan: het visioen houdt op. Dat gaat gepaard met een zwaar, dreunend geluid. Daarin klinkt een lofstem: De majesteit van de HEER zij geloofd in zijn woning!’ De Geest (met een hoofdletter want synoniem met 'de hand van de Here' in vs 14) heft Ezechiël op en leidt hem weg. Dat valt hem tegen. Hij zou bij God willen blijven, de ervaring van Zijn heerlijkheid willen vasthouden. Maar dat is onmogelijk: de hand van de Heer heeft hem vastgegrepen. Anders dan Mozes die stralend van de berg afdaalt na zijn ontmoeting met God, is Ezechiël bitter en ontdaan.
Als hij bijkomt, ziet hij dat hij weer in Tel Abib is, bij de ballingen in Babel. Deze ervaring dreunt nog zeven dagen in hem na. Dan pas is hij weer in zijn normale doen.

Doorwerking
Dit visioen heeft behalve bij Paulus (2 Kor 12: 2 - 4) en Joh (Opb) vooral doorgewerkt in de Joodse traditie van de merkawah-mystiek (het Hebr. merkawah betekent troonwagen). Daarin is een zeer sterk verlangen om opgeheven te worden tot de dimensie waar God woont (Bras, Oog in oog, p 17). De alles overtreffende en omvattende wereld van God wordt gesymboliseerd door de zeven hemelpaleizen (Hebr. hechalot). De mysticus bereikt die wereld als hij gegrepen wordt (Lat raptus) en in vervoering geraakt zichzelf ontnomen wordt (extase).


 

terug