Ex 3: 7 - 15 Ex 3: 7 - 15
Ex 3: 7 - 8a De HEER zei: Ik heb gezien hoe ellendig mijn volk er in Egypte aan toe is, Ik heb hun jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, Ik weet hoe ze lijden. Daarom ben Ik afgedaald om hen uit de macht van de Egyptenaren te bevrijden. Ex 3: 9 - 10 De jammerklacht van de Israëlieten is tot Mij doorgedrongen en Ik heb gezien hoe wreed de Egyptenaren hen onderdrukken. Daarom stuur Ik jou nu naar de farao: jij moet mijn volk, de Israëlieten, uit Egypte wegleiden.’ (NBV21)

Het is opmerkelijk hoe persoonachtig God hier wordt voorgesteld: Hij heeft gehoord en gezien (2: 24; 3: 7; 3: 9). Het lijden van zijn volk is tot Hem doorgedrongen (3: 9), Hij weet ervan (3: 7) Zijn engel (3: 2), Hijzelf (3: 4) is gekomen in de doornstruik (3: 2 - 5), in vers 8 lezen we dat Hij is afgedaald. Tot het persoonachtige hoort ook dat Hij het woord neemt, en straks dat Hij antwoordt op de uitvluchten van Mozes.

Dit persoonachtige is meer dan vrome verbeelding. Het gaat niet om een verhaaltje waarin de schrijver iets over God wil duidelijk maken. Hij wil zeggen dat God werkelijk persoonachtig is en hoort, ziet, spreekt, handelt enz, zij het op Zijn manier. Dat maakt de bijbelse God fundamenteel anders dan de ideeën over Hem in de klassieke godsbewijzen (de Onbewogen Beweger), het deïsme (Klokkenmaker), het Ietsisme (Iets) of in de filosofie (Pure Zijn). De bijbelse God blijft niet op afstand, maar zoekt het contact met mensen, de dialoog door Zijn woord. Hij is in het hier en nu actief betrokken bij de nood van zijn mensen.

Daarom is dat beeld van die brandende doornstruik zo veelzeggend, het symboliseert:
  • het lijden van het volk Israël in Egypte
  • het brandende verlangen in het hart van Mozes om daar wat te doen,
  • dat God zelf niet buiten het lijden blijft. Hij daalt er in af. Is daar als vuur in de doornstruik.
    Later zou Christus sterven met een doornenkroon op zijn hoofd.
Ex 3: 8b en om hen uit Egypte naar een mooi en uitgestrekt land te brengen, een land dat overvloeit van melk en honing, het gebied van de Kanaänieten, de Hethieten, Amorieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten.
De bedoeling van dit afdalen: de redding van zijn volk uit de slavernij van Egypte. Hij wil het brengen naar een land dat overvloeit van melk en honing. Maw een land waar veeteelt en akkerbouw goed mogelijk is en veel opbrengt.
Welk land dat is? Het land Kanaän dat dan nog bewoond is door allerlei volken. We merken aan niets dat de schrijver zich ongemakkelijk voelt bij het idee dat de bewoners hun steden en hun land zullen verliezen en moeten verdwijnen. Dat zij Baäl en andere goden dienden was misschien voldoende reden.

Ex 3: 11 Mozes zei: ‘Maar wie ben ik dat ik naar de farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?’ (NBV21)
Nadat God zijn plannen aan Mozes heeft bekend gemaakt, komen bij Mozes allerlei bezwaren naar voren. Het eerste is, dat hij eraan twijfelt of hij wel de geschikte figuur daarvoor is.
Het bijzondere van Gods antwoord is, dat Hij Mozes niet overtuigt van zijn geschiktheid door hem bv te herinneren aan zijn Egyptische opvoeding, zijn hoge opleiding, zijn beheersing van de Egyptische taal, zijn gezondheid, zijn geloof of wat dan ook.
Die dingen had Mozes ongetwijfeld nodig. Maar als Mozes met enkel die dingen er tegen aan zou gaan, zou hij machteloos zijn. Wie als enige in een grote vergadering tegen stemde over een voorstel waar iedereen voor is, weet dat je daar al behoorlijk veel moed voor nodig hebt. De vijand waar Mozes de strijd mee aangaat was veel groter en machtiger. Hij zou direct alle moed verliezen, als God hem niet zou verzekeren van zijn hulp en nabijheid. (vgl Ps 127) Gods nabijheid en zegen is waar het op aankomt, het ene nodige dat de doorslag geeft.

Ex 3: 12 God antwoordde: ‘Ik zal bij je zijn. En dit zal voor jou het teken zijn dat Ik je heb gestuurd: als je het volk uit Egypte hebt weggeleid, zullen jullie God bij deze berg vereren.’ (NBV21)
'Ik zal bij je zijn' belooft God. Aan die belofte zou Mozes genoeg moeten hebben. Maar als je het niet vertrouwt, heb je niets aan zulke mooie woorden. Met een belofte  ben je net zo blij, als je geloof sterk is.

Alsof God wel aanvoelt dat Mozes niet overloopt van vertrouwen geeft hij er een teken bij. Een teken dat opnieuw om vertrouwen vraagt, want het zal er pas in de toekomst zijn, nl als het volk bij de berg Horeb aankomt. Maw bij gebleken succes zal duidelijk zijn, dat het inderdaad de persoonachtige God van de vaderen was, die nu Mozes roept. Zo legt God nogmaals zijn vinger op de zere plek: het gebrek aan geloof, aan vertrouwen in God, dat Hij zal doen wat hij belooft. En moedigt Hij Mozes aan om toch meer vertrouwen in Hem te hebben.

Het doet denken aan de profeten. Zij kunnen niet bewijzen dat hun boodschap van God komt. Maar als hun woorden uitkomen, dan zal het duidelijk zijn. Tot dat het zover is, komt het op geloof aan. Zo is dat ook met Mozes nu.
Ondertussen is God 100% zeker van zijn zaak: het volk zal tzt Hem vereren bij deze berg, de Horeb. Die zekerheid heeft Mozes (nog) niet, maar hij schuift toch een beetje op in de goede richting: zijn tweede bezwaar leidt hij in met 'stel dat ik...'


Ex 3: 13 Maar Mozes zei: ‘Stel dat ik naar de Israëlieten ga en tegen hen zeg dat de God van hun voorouders mij gestuurd heeft, en ze vragen: “Wat is de naam van die God?” Wat moet ik dan zeggen?’ (NBV21)
Mozes vraagt naar de naam van God. Als je ergens een naam aan kunt geven, weet je wat het is, en daarmee krijg je het in elk geval een beetje in je macht. Als je je lange tijd niet goed voelt, ben je opgelucht als de dokter zegt dat het om bv een maagzweer gaat. Dan weet je waar je aan toe bent en je hebt opeens een middel in handen om van die maagzweer af te komen: de pillen die de dokter voorschrijft. Je krijgt de ziekte in de hand. Je hebt weer grip op je leven.
Zo vraagt Mozes naar de naam van God. Dat is meer dan beleefdheid. Hij wil weten waar hij met Hem aan toe is en wat hij van Hem mag verwachten. Hij wil kunnen inschatten wat de kans van slagen is van dit hachelijke plan om Israël uit Egypte weg te krijgen..

Ex 3: 14 Toen antwoordde God hem: ‘Ik ben die er zijn zal. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “IK ZAL ER ZIJN heeft mij naar u toe gestuurd.”’ (NBV21)
God openbaart zijn Naam. In het Hebreeuws staat er 'ehjeh esjer éhjeh1.  De NBV21 vertaalt met 'Ik ben die er zijn zal.' Dat is een heel goed compromis tussen de twee vertalingen die van Jahweh mogelijk zijn: 'Ik ben die Ik ben' (NBG1851) en ook 'Ik zal er zijn zoals Ik er ben' (Naardense Bijbel) Wij hoeven hier niet te kiezen. Hebreeuwse oren hebben er altijd beide betekenissen in beluisterd en het opgevat als de uitleg van Jahweh2, de eigenlijke naam van God.
  • Met 'Ik ben Ik' valt de nadruk op het eigensoortige van God. Het is een Naam die je niets wijzer maakt en waarmee je geen macht over God krijgt. Hij is de Verhevene, de Gans Andere. (Transcendentie). Het Geheim van de werkelijkheid.
  • Met 'Ik zal er zijn' komt naar voren dat deze Verheven God niet een God is die zich afzijdig houdt. Hij komt in de wereld en is er op een persoonachtige wijze bij in de levens van mensen. (Condescendentie)
    Deze naam biedt even weinig zekerheid voor de aarzelende Mozes als het teken in vers 12. Later, in de toekomst zal het teken uitkomen en de Naam bewaarheid worden. Voor nu moet Mozes geloven, vertrouwen en op weg gaan.
  • Zo is de Naam eigenlijk geen Naam in de gebruikelijke zin van het woord. Hij zegt niets over God. Wij worden er niets wijzer van en krijgen geen grip op Hem.
  • En toch is het wel een Naam, één die zelfs alles zegt over God. Tenminste voor wie gelooft en vertrouwen hecht aan 'Ik ben Ik' en 'Ik zal er zijn'.
  • En ook is het wel een Naam, in die zin dat je met deze Naam de Onvoorstelbare toch maar kunt aanroepen in je gebed.
Daarop aansluitend zegt God dat Hij met de naam Jahweh voortaan aangeroepen wil worden:
Ex 3: 15 Ook zei Hij tegen Mozes: ‘Zeg tegen hen: De HEER heeft mij gestuurd, de God van uw voorouders, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. En Hij heeft gezegd: ‘Zo wil Ik voor altijd heten, met die naam wil Ik worden aangeroepen door alle komende generaties.’”(NBV21)
Tot dusver kon het lijken dat er vier goden waren: de God van Abraham, de God van Isaäk, de God van Jakob en de God van de voorvaderen. Maar deze vier worden nu samengevat onder de ene Naam Jahweh. Maw het ging in Israels geschiedenis steeds om één en dezelfde God die vanaf Mozes Jahweh wil heten. Een raadselachtige Naam. Een God die wij nooit naar onze hand kunnen zetten. Dat is de beste garantie voor onze redding. Voor wie het geloven wil. Buiten het geloof valt er over deze God weinig of niets te zeggen.

zie ook Jahweh, Jehovah, Kurios en Heer
------
1 éhjeh is een vorm van het werkwoord hajah, 'zijn'.
2 jahweh is ook een vorm van het werkwoord hajah, 'zijn'.
terug