Evangelie Evangelie
Hebreeuws
Het gebruikelijke woord in het Oude Testament voor bode of boodschapper is 'malakh'. Dat kan een mens zijn (bv 1 Sam 23: 27), maar ook een engel (bv Ex 3: 2).
Daarnaast heeft het Hebreeuws een woord voor de boodschapper die goed nieuws komt brengen: de mebasser, de heilbode (Num 5: 10). Met besorah wordt die blijde boodschap aangeduid (2 Sam 18: 20) en een enkele keer (2 Sam 4: 10) ook het geld dat de heilbode voor zijn werk krijgt (bodeloon). Dit zijn woorden die allemaal afgeleid zijn van het werkwoord bissar: een verheugende boodschap bekend maken.

Grieks
In de Griekse wereld ligt het precies zo. De brenger van goed (eu) nieuws is de eu-aggelos (waar ons woord engel van is afgeleid). De blijde boodschap die hij brengt heet eu-aggelion, dat ook bodeloon kan betekenen. Dat nieuws betreft bv overwinningsberichten, of het feit dat een nieuwe keizer de troon heeft bestegen. Of iedereen dat als een verheugend bericht beroordeelt, valt te betwijfelen.
Het goede nieuws wordt door een heraut (kèrux) bekend gemaakt. Vandaar de combinatie euaggelion en kèrussein = het goede nieuws verkondigen (prediken, omroepen, afkondigen).
Daarnaast bestaat ook het werkwoord euaggelizomai dat hetzelfde betekent. Vanwege allerlei ongewenste associaties zullen we dat maar niet met evangeliseren vertalen.

Nieuwe Testament
Deze woorden hebben in het Oude Testament en de Griekse wereld geen speciale religieuze betekenis. Dat verandert in het Nieuwe Testament. Daar is het woord evangelie onlosmakelijk met Jezus en het Koninkrijk van God verbonden.
De verdeling over de geschriften van het Nieuwe Testament is bijzonder:
 
  euaggelion euaggelizomai
Marcus 7 0
Mattheüs 4 1 (Mat 11: 5)
Lucas 0 10
Handelingen 2 (Hnd 15: 7 en 20: 24) 15
Johannes 0 0
Johannes 3 brieven 0 0
Paulus 13 brieven 60 21
Hebreeën 0 2 (Hebr 4: 2 en 5)
Jakobus 0 0
1 Petrus 1 (1 Pe 4: 7) 3 (1 Pe 1: 12 en 25 + 4: 6)
2 Petrus en Judas 0 0
Openbaringen 1 (Opb 4: 16) 2 (Opb 10: 7 en 14: 6)

De woorden spelen een hele grote rol bij Paulus en de synoptische evangeliën. Bij de andere geschriften komen ze slechts een enkele keer voor, of zelfs helemaal niet. We bespreken achtereenvolgens Marcus, Mattheüs, Lucas/Handelingen en Paulus.

Marcus
Bij Marcus valt op, dat het woord evangelie helemaal op zichzelf kan staan, zonder nadere bepalingen (Mc 1: 15; 8: 35; 10: 29; 13: 10; 14: 9) (Mc 16: 15 is een latere toevoeging). Daarnaast komt ook voor 'het evangelie van Jezus Christus' (Mc 1: 1), 'het evangelie van God' (Mc 1: 14) die elkaars synoniemen zijn. De inhoud van het evangelie betreft niet zozeer het Koninkrijk van God dat nabij gekomen is (Mc 1: 14), maar veel meer Jezus zelf. Dat blijkt al uit de titel in Mc 1: 1, maar ook uit Mc 8: 35 en 10: 29 waar Jezus en het evangelie zelfs gelijkgesteld worden (om Mij en het evangelie). En dat evangelie moet overal bekend gemaakt worden (Mc 13: 10 en 14: 9). Het gaat dus om de heilsbetekenis (blijde boodschap) van Jezus' optreden in woord en daad, zijn lijden en dood aan het kruis, zijn opstanding op de derde dag. Mc lijkt in deze dingen sterk op Paulus met dit verschil dat Paulus de heilsbetekenis in enkele korte formules abstract samenvat, terwijl Mc een verhalend boekwerkje over een concrete Jezus schrijft.

Mc heeft niet euaggelizomai; wel kèrussein. Soms komen de beide woorden evangelie + bekend maken samen voor (Mc 1: 14; 13: 10; 14: 9). Maar er kan ook sprake zijn van enkel bekend maken (Mc 1: 38. 39. 45; 3: 14; 5: 20; 6: 12; 7: 36; ). Dan moet de lezer in gedachten aanvullen met 'het evangelie'.

Mattheüs
Anders dan bij Mc (evangelie van Jezus Christus) heet het evangelie bij Mat het 'evangelie van het koninkrijk' (Mat 4: 23; 9: 25; 24: 14), ook wel met 'dit evangelie' (Mat 26: 13) aangeduid.
Mat heeft 1x euaggelizomai. In Mat 11: 5 vraagt Johannes de Doper in de gevangenis zich af of Jezus de beloofde Messias is. Het antwoord luidt dat Jesaja's profetieën bezig zijn te gebeuren, waaronder '...en aan armen wordt het evangelie bekend gemaakt'. Jesaja bedoelde daar ooit mee, dat van verarmde mensen hun schulden zouden worden kwijt gescholden en arme boeren hun land zouden terugkrijgen. Het zgn jubeljaar (Lev 25). En dat bedoelt Jezus ook. Het koninkrijk dat Jezus brengt is realistisch en dus het heil ook: armen zullen niet meer arm zijn, net zo goed als blinden, melaatsen, doven, verlamden en doden genezing, herstel en leven zullen krijgen.

Lucas - Handelingen
Heeft slechts 2 keer euaggelion, heel treffend in de mond van Paulus, voor wie het de term is om het christelijkgeloof mee samen te vatten. Het werkwoord euaggelizomai komt vaker voor, zowel in het evangelie als in de handelingen. Het verkondigen kan gebeuren door engelen (Luc 1: 19 en 2: 10), Johannes de Doper (Luc 3: 18) uiteraard ook door Jezus en dan vaak in combinatie met Koninkrijk van God (Luc 4: 43; 8:1 en 16: 16). In Hnd zijn het vooral Filippus (Hnd 8) en Paulus (Hnd 13 - 16) die goed nieuws bekend maken, dan vaak in combinatie met de naam Jezus (Hnd 5: 42; 8: 12 en 35; 10: 36; 11: 20; 17: 18). We zien hier dus een verschuiving: eerst in Luc is de inhoud van het evangelie het Koninkrijk (dus net als bij Mat), dat wordt in Hnd Jezus Christus (net als bij Mc). In Hnd 8: 12 lezen we dat Filippus 'het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus' verkondigt.

Paulus
Paulus wist zichzelf geroepen om als apostel (gezondene) het evangelie in de hele wereld bekend te maken. Het verbaast dan ook niet dat in praktisch al zijn brieven, (muv aan Titus), het woord euaggelion voorkomt. Het evangelie is bij Paulus het woord om de volledige christelijke boodschap aangaande Jezus en God aan te duiden. Het Koninkrijk van God komt bij Paulus wel voor, maar het is bij hem niet het centrale thema zoals het bij Jezus was. Het fungeert bij Paulus als een onderdeel van het geloof aangaande Jezus Christus. De verkondiger Jezus is bij Paulus de verkondigde Christus geworden.
Het evangelie kan
  • Absoluut gebruikt worden: 'evangelie' (zonder meer) bv 1 Kor 15: 1.
  • Naar zijn inhoud heet het: evangelie van Christus (Rom 1: 16), van onze Heer Jezus (2 Thes 1: 8) van zijn Zoon (bv Rom 1: 9), van God (Rom 1; 1), van de heerlijkheid van Christus (2 Kor 4: 4)
  • Naar zijn uitwerking heet evangelie: 'evangelie van uw redding' (Ef 1: 13) 'van de vrede' (Ef 6: 15) 'van de heerlijkheid van de zalige God' (1 Tim 1: 11)
  • Naar zijn verkondigers heet het evangelie: 'mijn evangelie' (Rom 2: 16), 'ons evangelie' (2 Kor 4: 3), dwz door Paulus en zijn medewerkers bekend gemaakt. (Gal 1: 11).
Paulus veronderstelt in zijn brieven het evangelie min of meer bekend. Het hoeft niet meer gebracht te worden. Vandaar dat er maar zelden sprake is van euaggelion + kèrussein of een ander werkwoord voor verkondigen of bekend maken. Als hij daar toch iets over wil zeggen is het meestal met het werkwoord euaggelizomai.

Conclusies
Het voorgaande maakt duidelijk dat het christelijk geloof vast zit op de historische figuur Jezus. Geloven is van Jezus weten: wie hij is, wat hij leerde en deed. En wat zijn lijden, en sterven en opstanding ten derde dage betekent. Bij geloof hoort ook het inzicht, dat Jezus namens God gekomen is, en een speciale rol speelde in Gods plan om mens en wereld terecht brengen.
Dit pakketje kennisinhoud heet 'het evangelie'. Maar geloven is meer dan weten alleen. Beslissend is: door het evangelie aangesproken zijn, erdoor veranderd worden: in de Geest van Jezus proberen te leven (navolging) in het vertrouwen dat Hij bij je is.
Geloven is dus wat anders dan voor het Koninkrijk van God bezig zijn. Hoe belangrijk inzet voor medemens en natuur ook is, het christelijk geloof is geen actie-programma, maar een persoonlijke verhouding tot Jezus en zijn God. En van uit die herstelde relatie proberen het goede te doen.
In het Nieuwe Testament zien we dat terug aan een opmerkelijke verschuiving. De historische Jezus, die sprak over het nabijgekomen Koninkrijk van God, is zelf inhoud van de prediking geworden. De verkondiger werd de Verkondigde Christus. En in plaats van het Koninkrijk is de kerk, of beter: het tijdperk van de Geest gekomen.
terug