1 Kor 15: 20 - 24 1 Kor 15: 20 - 24

1 Kor 15: 20
Na de gemeente te hebben herinnerd aan het feit van de opstanding (1 Kor 15: 1 - 11) stelt Paulus zich (1 Kor 15: 12 - 19) voor hoe het zou zijn zonder opstanding van doden. Dan zijn we meest beklagenswaardigste van alle mensen, schrijft hij want dan is ook Christus niet opgestaan, is uw geloof nutteloos, en ben ikzelf een leugenaar. Daar wil hij niet te lang over fantaseren, want Christus is werkelijk uit de dood opgewekt.

Dat is wat Paulus in de verzen 1 - 11 ook al had beweerd, maar nu voegt hij er aan toe: als eerste van de gestorvenen. Het Griekse woord aparchè dat hier en vers 23 met 'eerste' is vertaald, betekent eigenlijk 'eersteling'. De eerstelingen van de oogst (Hebr bekoeriem) zijn voor God (Ex 23). De eerste tarwe, gerst, druiven worden naar de tempel gebracht om geofferd te worden. De rest van de oogst is voor de akkerbouwer. Zo heet de opgestane Christus de eersteling van de gestorvenen. Een rijke oogst: allen zullen tot leven komen in Christus (vers 22).

Het  beeld van de eersteling lag in zekere zin voor de hand. Op de dag na sabbath werden de eerstelingsgaven in de tempel aan de Here aangeboden (Lev 23: 11). Op de dag na de sabbat stond Christus op uit de dood en verscheen aan zijn leerlingen.

In een verwant beeld kan Paulus hem ook de 'eerstgeborene der doden' noemen (Kol 1: 18) (Idem Opb 1: 5)


1 Kor 15: 21 - 22
We interpreteren deze beknopte verzen vanuit > Rom 5: 12 - 21 waar Paulus over hetzelfde (de parallel Adam - Christus) uitvoeriger schrijft.

Door de zonde van Adam is de dood er gekomen. Dat herinnert aan Gen 1 - 3 waar Adam en Eva in het paradijs eten van de verboden vrucht en vervolgens de hof van Eden moeten verlaten. Daardoor kunnen zij niet meer bij 'boom des levens'.

Door Christus is de opstanding uit de dood er gekomen. Dat herinnert aan 'de derde dag' waar Paulus eerder over schreef (1 Kor 15: 1 - 11).

Opvallend is dat er beide keren 'mens' bij staat. Door de mens Adam. Door de mens Christus. Adam en Christus zijn niet zo maar mensen. Hun daden hebben grote gevolgen voor wie na hen komen. Door de overtreding van Adam zijn alle mensen sterfelijk geworden. Door de rechtvaardigheid van Christus zullen allen vrijgesproken en gerechtvaardigd en levend gemaakt worden. (Rom 5: 18 - 19)

Paulus lijkt hier te zeggen dat iedereen deelt krijgt aan het eeuwige leven. Maar dan vergeten we wat hij leerde over leven naar het vlees of naar de Geest, over zelfzucht of kruisdragen, over het belang van geloof, en het gericht. Paulus bedoelt dat allen vrijgesproken kunnen worden. Gods liefde in Christus is zo ruim, dat alle mensen daar een plekje in kunnen vinden. Maar het gaat niet met dwang gepaard; men kan het afwijzen. In het volgende vers corrigeert hij zich al op dit punt. Dan beperkt hij allen tot 'zij die Christus toebehoren' .

1 Kor 15: 23 - 24
Elke beeldspraak gaat maar gedeeltelijk op. Zo ook die waarin de opstanding van Christus vergeleken wordt met de eerstelingen van de oogst. Eén verschil is, dat de boer met de eerstelingen naar de tempel gaat als de oogst van het land is. De opgestane Christus, de eersteling der doden, volgt echter niet op de oogst (de opstanding van allen), maar is een hele vroeger voorloper van een rijke oogst. Zijn opstanding wijst vooruit naar de toekomst waarin allen zullen opstaan. Christus is dan ook de eerste, schrijft Paulus, later zullen de anderen volgen. 

In een ander verband kan Paulus de christenen ook eerstelingen noemen, bv Stephanas en zijn huisgenoten (1 Kor 16: 15 ) of Epenetus (Rom 16: 5) Maar deze eerstelingen zijn natuurlijk niet eersteling zoals Christus dat vanwege opstanding uit de doden is. Zij heten eerstelingen omdat ze in hun streek Achaje resp Asia de eersten waren die tot geloof kwamen.


Wanneer dat later is, zegt Paulus niet. Het hele Nieuwe Testament zwijgt erover, of stelt dat alleen God weet, welke tijd Hij daarvoor heeft vastgesteld. Daaraan herinnert Paulus trouwens ook door te spreken over 'de voor hem bepaalde tijd' of 'vastgestelde orde' (Gr. tagma). God heeft de regie. Hij stelde deze orde (volgorde, rangorde) vast: eerst de opstanding van Christus, dan de opstanding van de zijnen bij zijn komst en dan het einde.

Wie bedoelt Paulus met 'die van Christus zijn?' In elk geval niet de gelovigen die bij de Wederkomst nog in leven zijn. Over hen komt hij nog te spreken (vers 51 - 54). Wie heeft Paulus dan in gedachten? In de eerste plaats de gestorven christenen. Aan hen gaat de opstanding niet voorbij. God zal hen uit de doden doen opstaan. Maar misschien bedoelde Paulus met 'die van Christus zijn' allen die Christus tot de zijnen rekent. Dus ook de mensen die tekort kwamen evenals de mensen die zich hun lot aantrokken? (vgl de zaligprijzingen Mat 5: 1 - 12 en de gelijkenis van de schapen en de bokken, Mat 25: 31 -  46)

Dan komt het einde. Het Griekse woordje telos betekent behalve einde ook doel en vervulling. Uiteindelijk komt de geschiedenis van God met de mensen tot zijn doel, en vindt Gods plan met de schepping zijn vervulling. Christus de Koning heeft dan alle tegenmachten vernietigd en draagt zijn koningschap weer terug over aan God, de Vader. Dan zal het zijn 'God alles in allen' (> 1 Kor 15: 28)
In de tijd tot de wederkomst mogen christenen geloven dat Christus in de hemel is en als Koning leiding geeft aan de strijd tegen alle heerschappij en macht en kracht (> 1 Kor 15: 24 - 28)

terug