God, El en Elohim
God, El en Elohim
God: El, Elim; Eloah, Elohim El, meervoud elohim is in de semitische talen in de eerste plaats een zelfstandig naamwoorden voor god, meervoud goden. Het Babylonische Ilu en het Arabische Allah komen van dezelfde stam, die ‘sterk zijn’ betekent. Buiten Israël gold El als de hoogste god van het Kanaänitische pantheon. Hij werd als een sterke, oude man voorgesteld, met een baard, en horens op zijn hoofd als teken van macht, en zittend op zijn troon. De vele andere goden waren hem ondergeschikt. Het OT gebruikt vooral El (238x) en Elohim (2600x), maar ook iets andere vormen als Elim (9x), Eloah (41x) en het Arameses Elah (95x) Ondertussen waren de goden nog steeds een realiteit bij de omringende volken en bij de oorspronkelijk Kanaänitische bevolking. Als profeten of psalmisten daar iets over wilden zeggen, konden ze niet om deze woorden heen en gebruikten ze die als zelfstandige naamwoorden. In Ps 82 vinden we soortnaam en eigennaam door elkaar in hetzelfde vers. De naam El kreeg soms een aanvulling | ||
terug | ||